Harmen de Vries & Trijntje Beets, Geertje, Grietje, Harm en Hendrika

Op 8 januari 1990 erkende Yad Vashem Harmen de Vries, zijn vrouw Trijntje de Vries-Beets, hun dochters Geertje and Grietje, hun zoon Harm en zijn vrouw Hendrika als Rechtvaardigen onder de Volkeren

In maart 1942, kregen Mozes Meijer Abraham (Moshe) Davidson (1894, Beverwijk - 1975), zijn vrouw Sara Davidson-Vet (1901, Alkmaar - Auschwitz 1942) en hun twee kinderen, Abraham Meijer (1923) en Dina Elisabeth (1926), opdracht om van Beverwijk, Breestraat 44, naar het Joodse gedeelte van Amsterdam te verhuizen. Sara was in 1922 gekozen tot secretaresse van het bestuur van de Chewre Malboeschiem in Beverwijk. Mozes is tweemaal koninklijk onderscheiden voor zijn verdiensten aan de Beverwijkse Harmoniekapel.

Enkele maanden na de verhuizing naar Amsterdam werd Sara gearresteerd en naar Auschwitz gedeporteerd, waar zij op 30 september 1942 werd vermoord. Moshe Davidson nam toen onmiddellijk contact op met de huishoudster van zijn schoonmoeder Dientje Vet-Elzas in Alkmaar, die hem in contact bracht met de familie de Vries in Alkmaar.

De zusjes Geertje en Grietje de Vries kwamen kort daarna om Moshe en de kinderen op te halen. Zij brachten hen naar de kleine woning van hun ouders, Harmen en Trijntje, in de Heemraadstraat 4 in Alkmaar. Harmen verdiende een bescheiden bestaan ​​als ijsverkoper.

Omdat het echtpaar daar al andere Joden verborg, Joel Elzas, een Duitse vluchteling Carola Fallmann en Jacob Henri ”Han" Blein, konden de Davidsons niet lang blijven vanwege ruimte en de moeilijkheid om voldoende voedsel te regelen. Het gezin werd daarom verplaatst naar het huis van zoon Harm en schoondochter Hendrika, die in Alkmaar in de Blaeustraat 15 woonden. De Davidsons bleven daar twee jaar en negen maanden, tot de bevrijding in mei 1945.

Jacob Henri ”Han" Blein is geboren op ‎4 maart 1912 in Hoogeveen, Drenthe. Hij trouwt op 9 juli 1935 in Apeldoorn met Julchen de Jong (1908 Apeldoorn - 1988 Toronto Canada), een dochter van Mozes en Frederika de Jong, die uit Almaar gedeporteerd zijn vanuit de Kennemerstraatweg 33 en die beide de oorlog niet overleven. Han Blein is tijdig vanuit Hoogeveen ondergedoken, in ieder geval voor 30 juli 1942 toen hij door het Gewestelijk Arbeidsbureau in Meppel werd gesommeerd zich in Westerbork te melden, maar hij bleek inmiddels onvindbaar. Han's vrouw Julchen heeft de oorlog overleefd door onderduik. Ook de oudste dochter van Han en Julchen, Hanny Blein (1937, Hoogeveen), dook als zevenjarige onder in Nieuwlande bij de familie Muller. Wat precies gebeurd is met de jongste dochter, Frederika Blein (1941, Hoogeveen), is niet duidelijk, maar ze heeft de oorlog overleefd door onderduik.

Han Blein kende Carola Fallmann van voor de onderduik bij de familie de Vries. Zij woonde in Hoogeveen bij de familie Blein. Carola is geboren 1920 te Mühlheim a/d Ruhr als dochter van Salomon Fallmann en Julie Levie. Ze was in 1934 uit Duitsland gevlucht, enkele jaren voor haar zusje Rahel Fallmann (1925) die in maart 1939 via Rotterdam en Driebergen in 1940 in Amsterdam komt te wonen. Rahel is ondergedoken in Amsterdam, maar op 30 september 1942 vermoord in Auschwitz.

Han was ook actief in de illegale pers; hij was de contactpersoon met het verzet voor de "Vrije Pers", een blad voor Alkmaar en omstreken, uitgegeven tijdens de periode 1 januari 1945 tot en met 14 mei 1945.

Harmen en Trijntje de Vries

Bron: slideshare.net

Graf van Han Blein op de Joodse begraafplaats in Alkmaar.

Bron: online-begraafplaatsen.nl

Foto gemaakt bij het tweede Lustrum van de Alkmaarsche Politie Sportvereniging, Alkmaar, 25 mei 1935. Agent Harm de Vries staand 2de van links

Bron: Regionaal Archief Alkmaar

Tijdens de oorlog was Harm de Vries actief in het lokale verzet en vond hij onder andere schuilplaatsen voor Han Blein en een aantal andere Joden. Hij verkreeg voedselbonnen voor zijn onderduikers, zijn ouders en voor anderen in zijn woonomgeving. Harm ontving als agent van politie in Alkmaar vaak berichten over aanstaande huiszoekingen en kon zo onderduikers tijdig waarschuwen.

Tijdens de hongerwinter van 1944-1945 waren de rantsoenen onvoldoende om alle leden van de huishoudens van De Vries te voeden waarop vaak lange trektochten moesten worden gemaakt om voedsel van boeren in de nabijgelegen polders te krijgen.

Alle leden van de familie De Vries vonden dat ze een religieuze en menselijke plicht hadden om mensen in nood te helpen, ongeacht de risico's. Alle onderduikers van de beide families De Vries overleefden de oorlog.