Familie Roos 

Arie Roos (1868-1947) en Antje Roos-Tensen (1874-1950), uit de 1e Tuindwarsstraat 15 in Alkmaar, vormden met hun zeven kinderen een gereformeerd arbeidersgezin. Arie Roos was lid van de Anti-Revolutionaire Partij en liefhebber van de "kleine profeten" uit het Oude Testament. Hij was de nationaal socialisten in de jaren '30 gaan zien als "de Antichrist", vooral vanwege het antisemitisme. Het onrecht dat Joden werd aangedaan en het feit dat het Gods verbondsvolk betrof, waren de belangrijkste motieven voor de Alkmaarse familie Roos om de verdrukten onderdak te bieden.

Van de zeven kinderen van Antje en Arie, kregen er vijf voor hun hulp aan joodse onderduikers de Yad Vashem onderscheiding. Dit waren Antje, Roos, Wim, Anton en Thea.

Voor het echtpaar zelf is nooit een onderscheiding aangevraagd, ondanks dat zij wel vaak het eerste adres waren waar Joodse hulpzoekers tijdelijk verbleven. Ook hun destijds vrijgezelle dochters Jorina en Cornelia zijn niet onderscheiden, zij hielpen op de achtergrond mee bij het verbergen van Joden. Jorina en Cornelia woonden in de oorlog niet bij hun ouders thuis. 

Antje Roos-Tensen en Arie Roos

Foto: myheritage.com 

De eersten bij wie de Joden die geholpen moesten worden vaak aankwamen, waren Antje en Arie. Zij woonden dicht bij het station in Alkmaar, waar de mensen maar een paar dagen verbleven. Mogelijk ligt het aan die korte contacten dat de ouders nooit een onderscheiding hebben gekregen, want die moet namelijk worden aangevraagd door de Joden die zijn geholpen.

Antje (Ans) Roos

Op 16 juni 1964 erkende Yad Vashem Antje Roos als Rechtvaardige onder de Volkeren 

Antje (Ans) Roos, (1915-1989), was degene die als eerste binnen de familie Joden hielp. Zij was binnen de familie de motor achter het helpen van en het onderdak bieden aan Joden. Zij herinnert zich dat ze tijdens de bezetting "niet zozeer verdrietig was - dat waren we allemaal - maar woedend, een soort woede die je allerlei dingen deed doen, die je anders niet gedurfd zou hebben".

In 1938 haalde ze haar diploma als verpleegster. Samen met haar aanstaande schoonzus Annie Cornelisse ging ze naar aanleiding daarvan door Duitsland reizen. Daar zag zij de Jodenvervolging: Joden werden bespot en uit het openbare leven geweerd. Zij was verpleegster in het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam, waar zij ook Joodse mensen verzorgde. Toen Nederland werd bezet, kwam ook hier de vervolging. Joden mochten niet meer worden verpleegd in het Wilhelmina Gasthuis. Ans protesteerde hier met collega’s tegen door een brief te sturen naar Seyss-Inquart, maar kreeg hierop geen reactie. 

Vanuit het raam van haar flat zag zij de stoet opgepakte Joden over de Ceintuurbaak komen "heel langzaam lopend met die soldaten aan weerskanten met Karabijnen op de schouder, de kinderen, de vrouwen, de mannen treiterend langzaam". Antje vond het onbegrijpelijk dat andere mensen zonder eraan aandacht te schenken voorbij de stoet liepen. Zij had nooit gedacht dat dit in ons land kon gebeuren.

Antje Roos (links) samen met een onbekende vriendin in het Beth Chaloets in 1942

Bron: Ghetto Fighters House Archives 

Antje ontpopte zich als de Joden helpster van de familie. Haar belangrijkste taak was voor kinderen onderduikadressen vinden, maar zij werkte ook voor Joodse volwassenen en georganiseerde groepen als de Arondéus-groep (1.), de Palestina-pioniersgroep (2.) en ze was een tussenpersoon voor de Westerweel-groep (3.), die Joden hielp bij het vinden van onderduikadressen. Ze had zelf ook onderduikers. De eerste was in een Italiaanse Joodse communist die in Spanje had gevochten tegen Franco, die ze in 1941 in haar flat in de Roelof Hartstraat, die ze met een paar collega's deelde, verborg. Later volgde nog een Joodse communistische advocaat en zijn vrouw. Door de eerste onderduikactiviteiten was haar naam in Joodse kringen bekend geworden en zo meldden zich steeds anderen voor hulp. Een ervan was een uit Duitsland gevluchte oom van Gideon Drach, die zij aan een onderduikadres hielp. Via Dracht kwam Antje Roos in contact met Kurt Hanneman (van de Palestina-pioniersgroep) en Lore Sieskind. Zij kwam vaak in het Beth Chaloets en bleef daar soms ook slapen wanneer haar eigen flat bezet was door onderduikers.

Het verzetswerk van Antje Roos was een familiezaak, waarin het ouderlijk huis in Alkmaar - een kleine arbeiderswoning met beperkte ruimte vlak bij het station - als doorgangscentrum fungeerde. Broers van Antje namen zelf ook onderduikers op en benaderde (verre) familie en kennissen met het verzoek om eveneens Joden te herbergen. Dat lukte niet altijd en Antje's middelste broer liep dan door zo'n Noord-Hollands dorp en dacht, zo vertelde Antje later, "Waar zal ik nu weer eens naar toe gaan?" Dan keken de dorpsbewoners door de gordijntjes en zeiden "Ja, die broer van Roos die loopt weer met Joden te venten."

In het begin verdeelde Ans haar tijd tussen het verzet en haar werk, maar haar ouders wisten haar te overtuigen voor het verzet te kiezen.

Een van de onderduikers was Riwka Rubin - Roos, die tot 16 juli 1943 in Amsterdam had gewerkt als lerares. Vanaf toen dook ze onder met behulp van Ans Roos, bij haar familie in Alkmaar. Het is niet precies duidelijk bij wie precies. Ze verlaat Nederland op 22 februari 1944 en gaat naar Parijs. Daar ontmoet ze Lilo Spiegel, met wie ze vanaf dan samen reist. Ze gaan via Toulouse naar Bordeau, waar ze enige tijd werkte onder een vervalste identiteit. Via Toulouse gaan Riwka en Lilo in juli 1944 richting de Pyreneeën om naar Spanje te reizen. Deze voetreis wordt twee maal afgeblazen en dan gaat haar gezelschap naar Toulouse en later Lyon, waar ze op een kantoor van het vliegveld gaan werken samen met onder andere Heinz en Ruth Durlacher (zie ook Ton Roos bij familie Roos). Ze verblijven in een door de Duitsers gevorderde villa. Na twee weken gaan ze weer naar Toulouse om weer een poging te wagen, maar ook die wordt afgeblazen, waarna ze weer naar Lyon terugkeren. Op 10 juli 1944 lukt het haar uiteindelijk te voet met een groep van 25 Joden over de Pyreneeën via Andorra (18 juli 1944) naar Spanje te komen. Vanaf Andorra maakte ze gebruik van vrachtwagens om uiteindelijk naar Barcelona te komen. 

Kurt Hanneman en Dracht waarschuwden Ans om voorzichtig te zijn en bijvoorbeeld niet te veel collegae in vertrouwen te nemen. De samenwerking tussen Antje Roos en de pioniersgroep duurde tot begin april 1943. Op 27 maart 1943 wordt het bevolkingsregister in Amsterdam overvallen door het verzet. Als gevolg hiervan worden Ans Roos, samen met haar broer Kees, die bij de politie van Amsterdam werkt, op 13 april gearresteerd. Ans, 26 jaar, krijgt een jaar gevangenisstraf in Kleef. Kees wordt ter dood veroordeeld. De gevangenisstraf van Antje werd teruggebracht tot een jaar in Ravensbrück; na haar vrijlating was ze zwak, mager en leed ze aan tuberculose. Maar na haar herstel ging ze weer aan de slag als koerierster voor de persoonsbewijzencentrale, om onderduikers van papieren te voorzien.

1.) Willem Arondéus was de initiatiefnemer van de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister van 27 maart 1943.

2.) De Palestina-pioniersgroep waren Joodse jongeren die zich door het volgen van een agrarische opleiding voorbereidden op migratie naar het toenmalige Palestina. Onder hen waren ook veel Duitse Joden. Enkelen van hen sloten zich later aan bij de Westerweelgroep. 

3.) De Westerweel-groep was in 1942 opgezet door de Duitse vluchteling Joachim Simon (1943 overleden). De groep zette een uitgebreid netwerk op om onderduikers onder te brengen en om vluchtroutes te organiseren. Hij deed dat samen met de Rotterdamse onderwijzer en pacifist Johan Gerard (Joop) Westerweel (1944 overleden) en diens echtgenote, Wilhelmina Dora Bosdries (1999 overleden). Ze opereerden vanuit de Loosdrechtse Rade, een paviljoen waarin voornamelijk jongeren uit Nazi Duitsland en Oostenrijk waren gehuisvest. Het eigene van deze verzetsgroep was, dat zowel Joden als niet-Joden ervan deel uitmaakten. Dankzij de inzet van de groep Westerweel werden zo'n 400 jonge Duitse joden gered. Precies op tijd kwam deze groep achter de plannen om de kinderen van de Loosdrechtse Rade te deporteren. Op 16 augustus 1942 werden van daaruit meer dan dertig kinderen meegenomen en op onderduikadressen ondergebracht.
Bron: Reformatorisch Dagblad, Johan Leeflang, 02-05-2017 ; Ghetto Fighters House Archives, testimony of Riwka Rubin - Roos

Cornelis (Kees) Roos 

Op 19 juni 1986 erkende Yad Vashem Cornelis Roos postuum als Rechtvaardige onder de Volkeren

Kees Roos, 1912 Alkmaar, kwam op 30 november 1935 bij de Amsterdamse Politie, waar hij op 1 maart 1943 werd aangesteld als Wachtmeester. 

Volgens het NIOD: Agent van politie, drager Verzetsherdenkingskruis, Joden hulp; onderduik thuis verschaft, liet joden bij razzia's ontsnappen, gaf berichten door en zijdelings betrokken/faciliterend aan het verzet, verschafte hulpmiddelen aan de Gerrit van der Veen verzetsgroep voor aanslag persoonsbewijzen Bevolkingsregister te Amsterdam, gefusilleerd op donderdag 1 juli 1943 in de duinen van Overveen/Bloemendaal met 11 andere verzetsmensen.

Voor Kees Roos, een jonge Amsterdamse agent, begon het verzetswerk in 1941. Bij de eerste razzia in februari 1941 in Amsterdam liet hij samen met Agent Willem Klaassens  (1887) Joden ontsnappen. De Grüne Polizei dreven de mensen door de Lazarussteeg naar het Waterloopplein en daar werden ze weer opgevangen en getransporteerd naar het Meijerplein.  Roos en Klaassens gingen toen naar het politiebureau en deden de achterdeur open in de Lazarussteeg, waardoor ze mensen door de achterdeur het bureau binnen lieten. Enkelen werden met de trein naar Alkmaar gestuurd, waar zijn zus Ans naar onderduikadressen zocht. De gehuwde Kees (1938 Alkmaar met Grietje Bruijn) en zijn vrijgezelle zus Ans zaten beiden in een RvV-verzetsgroep. Via Ans leerde Kees een Joodse verzetsman Rudi Bloemgarten kennen. Rudi vertelde Kees over de plannen van een aanslag op het bevolkingsregister van Amsterdam. Roos gaf Rudi informatie over de beveiliging en de bewaking van het gebouw aan de Plantage Kerklaan. Nadat op 27 maart 1943 de aanval was uitgevoerd hield Kees Rudi Bloemgarten op de hoogte van de voortgang die de Duitsers en de politie maakten de daders op te sporen. Ook voorzag hij Bloemgarten van andere belangrijke informatie voor het verzet. 

Kees Roos in uniform van politie

Foto: Beeldbank NIOD

Toen Rudi Bloemgarten werd gearresteerd had hij documenten in bezit, die de Duitsers naar Kees Roos verwezen. Kees werd op 17 april 1943 gearresteerd en op 1 juli 1943, samen met andere, die voor de aanslag verantwoordelijk werden gehouden, geëxecuteerd. Grietje, de vrouw van Kees, was hoogzwanger toen hij met elf anderen werd vastgezet in een dodencel in de Weteringschans in Amsterdam. Terwijl Kees gevangen zat, werd op 27 juni zijn dochter Cornelia geboren. De vroedvrouw mocht Cornelia nog even naar haar vader brengen, die haar nog even in zijn armen mocht houden. 

Arie Roos, de vader van Kees, ging in de tussentijd nog naar de gevangenis. Hij wilde in de plaats van zijn zoon worden geëxecuteerd, maar dat werd niet toegestaan. De vrouw van Kees heeft een gratieverzoek gestuurd naar Himmler. Een maand na de executie kreeg ze een reactie van een hoge ambtenaar. In die brief stond dat Kees al was gedood en dat er voor zijn daad geen gratie zou zijn verleend.


Wim Roos & Annie Cornelisse 

Op 14 april 2015 erkende Yad Vashem Wim Roos en Annie Roos-Cornelisse  postuum als Rechtvaardigen onder de Volkeren

Zij riskeerden hun leven. Dat hoefden ze niet te doen. Maar ze deden wat ze dachten dat goed was. Dat zei de Israëlische ambassadeur Aviv Shir-On in de synagoge in Alkmaar over Wim Roos (1909-1981) en Annie Roos-Cornelisse (1915-1994) aan wie postuum de Yad Vashem-onderscheiding werd uitgereikt.

Tijdens de oorlog hadden Wim en Annie aan de Bisschop Bottemannestraat 40 in Alkmaar, een onderduikadres voor Joodse medeburgers. In de avond kwamen hier onderduikers uit de hele stad om gedichten voor te dragen of muziek te spelen. Het echtpaar Roos uit Alkmaar heeft in de oorlogsjaren zes onderduikers in huis genomen, die allen de oorlog hebben overleefd. In de oorlog waren ze lid geworden van de Landelijke Onderduikorganisatie. Bij zijn aanmelding zei Wim geen wapens te willen gebruiken. Dat vond hij te gevaarlijk. Maar er werden wel bonkaarten gestolen om onderduikers aan eten te helpen. Annie Roos maakte enorme fietstochten om aan eten te komen. “Een keer”, zei dochter Ankie Mulder-Roos, “viel ze flauw vlak voor het politiebureau in Alkmaar. Gek genoeg hielp de Wehrmacht haar met een kop koffie weer op de been, en mocht ze zelfs de zak met aardappelen houden.”

Willem en Anna Christina Roos-Cornelisse 

Bron: Volkskrant

Wim en Annie kenden nooit de namen van de Joden die ze onderdak gaven. Omdat ze NSB'ers als buren hadden, werden de haren geblondeerd van de onderduikers die lang bleven, zoals “tante Jannie” (Jannie van Tijn) en “tante Gina” (echte naam onbekend). Het waren zogenaamd vluchtelingen uit het oosten van het land. Zij zijn door het oog van de naald gekropen, toen een NSB-buurvrouw met verraad dreigde als Annie de gezamenlijke waterput bij het huis niet zou schoonmaken. Er is gelukkig nooit aangifte gedaan. 

Onder de onderduikers waren verder Salvador Hertog (1901), Tirtsa van Amerongen (1921) en de broers Eddie (1928) en Salvador (1924) Bloemgarten.

Een tijdje was er een zeer Joods uitziende jongen in huis. Hij moest op zolder blijven, waar hij alleen de beschikking over calvinistische boeken had. Uiteindelijk werd hij een beetje gek en ging hij 's nachts op straat zwerven. Dat was levensgevaarlijk. Wim is met die jongen naar een boekhandel gegaan en heeft daar gekocht wat hij wel wilde lezen, waarna hij veel rustiger werd.

Na verloop van tijd werd Annie zo bang dat ze van de spanning dreigde weg te lopen. Wim hield haar tegen, en gaf een klap - de enige klap die hij ooit heeft gegeven - en zei: Hier blijven. Twee Joodse vrouwen stonden in de keuken te huilen. Ze dachten: dit is het einde, nu moeten we weg. Want zij waren altijd aardig voor elkaar, en dan ineens die uitbarsting. Wim: jouw leven is niet belangrijker dan hun leven, dus je moet hier blijven. 

Wim en Annie Roos kregen bij leven niet de Yad Vashem onderscheiding. Niemand van de ondergedoken Joden had die aangevraagd. Later diende Salvador Bloemgarten alsnog een verzoek in.

Tirtsa van Amerongen

Bron: myheritage.com 

Eddy en Salvador hadden nog een broer Rudi en een zus Hetty. Salvador Bloemgarten vertelt in de De groene Amsterdammer. Het gezin Bloemgarten had het voor de oorlog redelijk goed. Hun wortels liggen in Beieren, van daaruit trok hun betovergrootvader naar Gulpen waar hij een slagerij begon. Deze joodse familie heeft zich in de decennia daarna altijd volledig opgenomen gevoeld in het katholieke Limburg. ‘Mijn grootvader heeft nog mede de Zangvereniging Mastreechter Staar opgericht. Al zijn vier zoons met hun fraaie stemmen zongen in dit mannenkoor. Ook mijn vader, die handelde in juten zakken.

Later verhuisde het gezin naar Brussel. In 1933 vertrokken zij vanwege de crisis naar Amsterdam. Moeder Bernardine raakte daar verliefd op een romanschrijver, wat leidde tot een scheiding. Terwijl vader Victor in Brussel zijn oude stiel van handelaar in juten zakken weer opvatte, belandde moeder met de kinderen in Amsterdam in een links artistiek milieu. Broer Rudi begon in 1938 zijn studie medicijnen, Salvador bezocht het Vossius Gymnasium en Hetty zat op de hbs. ‘Op school kon ze haar liefde voor schrijven en toneelspelen botvieren. Ze schreef sprookjes en toneelstukken waarbij ze niet vergat zichzelf de hoofdrol te geven. En ze gaf een blad uit dat ze verkocht voor een cent. Hetty zat vol initiatief, was vrolijk en ondeugend.

De kinderen Bloemgarten, van links naar rechts Rudi, Eddie, Hetty en Salvador

Bron: www.groene.nl

Na mei 1940 leek het leven aanvankelijk tamelijk gewoon door te gaan, hoewel de bewegingsruimte door de antisemitische wetgeving afnam en het gezin het arm had. ‘Hetty wilde toen journaliste worden. Ze werkte een tijdje als secretaresse bij De Groene Amsterdammer en kreeg later een baantje als boekhoudster bij antiquariaat Erasmus waar veel gevluchte kunstenaars en schrijvers over de vloer kwamen. Eind 1940 werd ze op de valreep toegelaten tot de Amsterdamse Toneelschool.

In de loop van 1941 ontstond er een steeds grimmiger sfeer. ‘Via de illegale pers lazen we dat joden in Mauthausen werden doodgemarteld, ook de Joodse Raad gaf berichten door. Vanaf juli 1942, ruim een maand nadat Hetty optrad in de schouwburg, begonnen de systematische deportaties. Als je niet kwam opdagen voor de oproep zou je naar Mauthausen gestuurd worden. Een vriend zei dat we moesten onderduiken en bovendien waarschuwde een Nederlander die bij de Gestapo werkte ons dat we op de lijst stonden.

Hetty vertrok naar Eindhoven waar ze bij familie Op ’t Einde ging werken als dienstmeisje. ‘In augustus werd er aan de deur gebeld door twee mannen van de Gestapo. Hetty deed open en ze vroegen naar de heer des huizes. Ze redde zich eruit en zei al flirtend “Finden Sie nicht das ich gut Deutsch spreche” terwijl twee andere onderduikers boven zaten.’

Rudi (1920) zat inmiddels tot zijn oren in het verzet bij de groep die het bevolkingsregister in Amsterdam overviel. Salvador verbleef met zijn drie jaar jongere broer Eddie in een onderduikkamp in de bossen bij Vierhouten. Op een gegeven moment wordt het kamp ontdekt, met een bijzondere rol voor Eddie. Zie hiervoor het verhaal van Jan Verweel & Klaas Verweel & Barbara Verweel. Ze wisten samen te ontvluchten, dwars door de bossen. Het was een knisperend koude nacht, de volle maan scheen, 'Ik herinner me het immense gevoel van de stille natuur om ons heen. We zijn de oorlog doorgekomen van het ene naar het andere onderduikadres.

Hetty moest Eindhoven verlaten omdat de familie Op ’t Einde zelf gevaar liep. Ze werd de Belgische grens over gesmokkeld en in Brussel vond ze haar vader. Na zijn arrestatie ging ze werken in een Franstalige boekwinkel. ‘Bij een inval wist ze te ontkomen door op het dak te klimmen. Maar in België verliep alles rommeliger vergeleken met het ambtelijk strikt geregelde Nederland. Hetty heeft zich na de bevrijding in Brussel, augustus 1944, heel verlaten gevoeld. Ze wist niks over ons lot.

Rudi is, nadat zijn groep was opgepakt, in 1943 in de duinen gefusilleerd. Hun vader werd samen met zijn moeder en zuster op 28 april 1943 gedeporteerd. Hij is vermoord in Auschwitz. Ook hun moeder werd opgepakt toen ze op bezoek was bij de verloofde van Rudi, Hannie Levi. Beiden kwamen terecht in Westerbork. Hannie ontsnapte in een aardappelzak en is later psychiater geworden. ‘Mijn moeder ging op transport. Ze heeft twee brieven uit de trein kunnen smokkelen. Ze schrijft over de prachtige natuur in Polen.’ Zij overleefde de oorlog niet.


Bron: Yad Vashem, www.groene.nl

Anton (Ton) Roos & Annie Korver  

Op 21 september 1978 erkende Yad Vashem Anton Roos en Annie Roos-Korver als Rechtvaardigen onder de Volkeren 

Ton Roos (1908 Alkmaar) en Annie Roos-Korver woonden in 1943 in de Berkelstraat 118 te Utrecht. Ton en Annie hadden vier kinderen onder de leeftijd van zeven jaar.

In mei 1943, gaf Ans, de zus van Ton, aan Gideon Drach, een lid van de Hechalutz jeugdbeweging, het adres van Ton en Annie. Gideon bracht Ruth Durlacher en Aliza Tichauer naar het huis in Utrecht waar zij onderdak kregen. Toen Ruth en Aliza in Utrecht arriveerden, was daar ook al een andere Joods jongetje als onderduiker, Robbie Hartog. Hij is later in het huis van een andere familie opgepakt en vermoord door de Duitsers. Aliza is augustus 1943 overgebracht naar het huis van Jan Bruijn en Thea Roos in de Rekerstraat in Alkmaar.  

Ruth (1918-2012) en Heinz (1913-1989) Durlacher waren midden 1939 als echtpaar van Duitsland naar Nederland gekomen. Zij volgden een opleiding in het Joodse Werkdorp Wieringermeer. Het gezin woonde in 1941 na het sluiten van het werkdorp in Deventer, en besloten in mei 1943 onder te duiken. Heinz was inmiddels gearresteerd op het Centraal Station van Amsterdam en opgesloten in de Hollandsche Schouwburg.  Hij wist te ontsnappen toen hij op transport ging naar Westerbork. In juli 1943 kwam toen ook de man van Ruth, Heinz Durlacher, naar het huis van Ton en Annie.

Heinz Durlacher, zijn vrouw Ruth Durlacher-Horn en hun zoon Uri Durlacher

Foto’s: Ghetto Fighters House Archives 
Afbeelding: jdc.org

Uri, het op 17 november 1941 geboren zoontje van Ruth en Heinz, was al eerder in Den Haag ondergedoken. Ondanks alle gevaren kwam hij regelmatig naar het onderduikhuis voor contact met zijn ouders. 

Na de val van Frankrijk stroomden tienduizenden Joodse vluchtelingen die nazi-Europa wilden ontvluchten vanuit Frankrijk Spanje binnen. Het Jewish Displaced Persons (JDC) heeft een kantoor in Barcelona opgezet en steun, huisvesting en emigratiehulp verleend aan deze vluchtelingen.

Uri werd in april 1944 door de illegaliteit overgebracht naar een kindertehuis in Toulouse Frankrijk. Van daar ging hij met een kindertransport, vaak door oudere kinderen op de rug meegedragen, verder naar Spanje, waar hij op 20 mei in Barcelona aankomt. 

De Durlachers voelen zich onzeker en verlaten in februari 1944 het huis van Ton en Annie. Zij gaan naar het huis van Frans en Henny Gerritsen waar zij tot begin mei blijven om vervolgens met hulp van de illegaliteit via België en Frankrijk, naar Spanje gaan, waar zij op 23 augustus in Barcelona met Uri worden verenigd. Zij gaan op 26 oktober 1944 vanuit Cadiz met het Portugese schip Guine naar Palestina. Daar verdween de achternaam Durlacher en werd het Dor.


Bron: Ghetto Fighters House Archives, testimony of Ruth Durlacher

Jan Bruijn & Thea Roos   

Op 15 februari 1979 erkende Yad Vashem Jan Bruijn en zijn vrouw Thea Bruijn-Roos  als Rechtvaardigen onder de Volkeren 

Thea Roos (25 mei 1907, Alkmaar) trouwt op 6 oktober 1938 met Jan Bruijn (17 april 1907, Haarlem). en ze gaan wonen in de Leeghwaterstraat 3 in Alkmaar. Daar wordt de 1e zoon John geboren op 16 oktober 1939. Daarna verhuizen ze naar de Rekerstraat 17 , waar hun 2e zoon Arie wordt geboren op 5 oktober 1940.

Jan en Thea Bruijn verborgen Alice Tischauer in hun huis in de Rekerstraat 17 in Alkmaar van augustus 1943 tot maart 1944. Alice Tischauer, geboren op 20 juli 1920 in Breslau, Duitsland (nu Wroclaw, Poland), arriveerde in juli 1939 vanuit Duitsland in Nederland. Ze ging deelnemen aan het Joodse Hachshara (werkdorp) in de Wieringermeer*.

Op 20 maart 1941 werd daar haar opleidingsprogramma afgebroken toen de Duitsers de meeste leden van het Werkdorp opdroegen naar Amsterdam te vertrekken. In Amsterdam werkte zij, met hulp van de Joodse Raad, van maart 1941 tot mei 1943 als naaister. Eind mei 1943 voorzag de ondergrondse Alice van valse identiteitspapieren met haar nieuwe naam Pieternella Johanna Bechthold-Braun. 

Alice werd naar de familie Roos in Utrecht gebracht, waar zij twee maanden verbleef. Omdat zij daar ruimte moest maken voor een nieuwe onderduiker, kwam zij naar Alkmaar naar het huis van de zwager en zus van Ton Roos: Jan Bruijn en Thea Bruijn-Roos. Jan en Thea zorgden ervoor dat Alice zich erg welkom voelde in hun huis en behandelde haar als een deel van de familie. Zij vertelden aan hun omgeving dat Alice hun huishoudster was. De kinderen van Jan en Thea moesten haar tante Nellie noemen.

Alice heeft later ook geschreven hoe het was bij de familie Bruijn was: "Thea en Jan hadden zoveel begrip voor ons Joden, zagen in ons onschuldig vervolgde mensen die geholpen moesten worden, ook was het met gevaar voor zichzelf en hun twee kleine kinderen. De familie Bruijn was diep religieus en niet alleen met woorden, zij leefden met en naar de wetten van de bijbel. Wij zaten nooit aan tafel zonder te bidden en uit de bijbel te lezen en ik voelde hoe sterk het geloof van deze mensen was. Hun wijze van leven gaf mijzelf sterkte, rust en hoop, dat alles nog terecht zou komen." Geschreven op 13 juni 1980.

Zij maakten een ogenschijnlijk rustige periode door zonder grote dreigingen. 

Zoon John: “Voor mijn ouders was het wel spannend. De onderduikers werden geblondeerd.”.

Zoon Arie: “Ik heb nog bij onderduikers op schoot gezeten. Het leven ging zo veel mogelijk gewoon door. Aan tafel werd er uit de Bijbel gelezen en voor de onderduikers gebeden. De Joden wilden eigenlijk niet geloven dat ze door de Duitsers zouden worden vermoord. Ze verdrongen die gedachte.

Toen in maart 1944 de buren begonnen te vermoeden dat Alice joods was, werd ze gedwongen te verhuizen en vertrok zij naar de familie Reuvers in Soest, waar zij tot het einde van de oorlog bleef. In maart 2017 overleed in Israël de 97-jarige Alice Peretz-Tischauer. 

* Tussen 1934 en 1941 komen joodse vluchtelingen uit Nazi-Duitsland, Oostenrijk, Nederland en vele andere landen naar het Joods Werkdorp. In 1939 telt het Werkdorp circa 300 inwoners. Daar worden zij omgeschoold tot agrariër, bouwvakker of ambachtsman met het idee dat zij na voltooiing van hun opleiding kunnen emigreren. Een groot aantal gaat naar het beloofde land Palestina, nog meer gaan naar andere landen.  

In maart 1941 wordt het Werkdorp ontruimd door de SS onder leiding van Willy Lages en Klaus Barbie. 240 van de 300 bewoners worden in Amsterdamse stadsbussen naar de hoofdstad gebracht. Omdat hun adressen in Amsterdam bij de Duitsers bekend zijn, wordt na een razzia het merendeel van hen, via de kampen Schoorl en Westerbork, weggevoerd naar het beruchte concentratiekamp Mauthausen; 191 van hen worden vermoord. Er bleven in het Werkdorp 60 mensen achter voor de verzorging van het vee en het gewas. Wanneer het Werkdorp haar activiteiten per 1 augustus 1941 staakt, duiken zij onder. 

Jan Bruijn en Thea Bruijn-Roos, verborgen in de oorlogsjaren in Alkmaar ook nog enkele andere Joden die het allemaal overleefden. Voordat Alice bij het huis aankwam, hadden Jan en Thea daar al eerder twee jonge Joodse vrouwen verborgen. Een daarvan was Eva Fink, die bekend stond als tante Truus. In de tijd dat Alice daar was, verborgen ze ook nog een jonge man, Jacques Zwaneweber (1919-2011), later Yitzhak Zanbar, voor een maand. 

Jan en Thea Bruijn en kinderen John en Arie in de zomer van 1943

Bron: holocaustnamenmonument.nl

Jan en Thea in de jaren ‘60

Bron: Facebook Arie Bruijn

Alice Tischauer

Bron: Ghetto Fighters House Archives 

Eva Fink is geboren op 11 februari 1911 in Posen, Duitsland. In 1938 wordt het huis en bedrijf van het gezin bestormd, waarbij haar vader werd afgevoerd naar een concentratiekamp en het bedrijf werd vernietigd. In maart 1939 is Eva naar Den Haag in Nederland gevlucht. Tussen mei 1940 en juni 1941 verbleef ze bij boeren in De Steeg bij Arnhem. Ze wordt actief bij de Palestina Pioniers, specifiek de Deventer Vereniging. Uiteindelijk moet ze De Steeg verlaten vanwege Duitse verordeningen die haar verhinderen om daar te werken en begint ze als tuinierster bij het Apeldoornsche Bosch, een joodse psychiatrische inrichting. Hier waant ze zich veilig, maar maakt toch plannen om onder te duiken. Daar maakt ze ook kennis met de Hechaluz, de overkoepelende organisatie van zionistische jeugdbewegingen.

Een dag voordat het Apeldoornsche Bosch wordt ontruimd op 21 en 22 januari 1943, komt daar Norbert Klein en geeft haar, samen met vele anderen, een reisvergunning naar Amsterdam. Daar gaat ze naar haar oom, en via de Hechaluz komt ze in contact met Antje Roos. Die voorziet haar van valse papieren en brengt haar begin 1943 naar Jan en Thea Bruijn in Alkmaar. Als begin 1944 de buren twijfels krijgen, wordt er een ander adres gezocht. De zwager van Antje Roos bracht haar vervolgens naar de familie Wetsteijn, net buiten Alkmaar, waar ze tot februari 1944 verblijft. Het onderduikadres was een grote tuinderij met glastuinbouw. Ze verlaat het huis nooit, met name vanwege haar joods uiterlijk. Het gezin had vier grote zonen en een dochter. Een van de zonen was actief in het verzet: mogelijk is dit Martinus Wetsteijn, die lid was van de LO, die op 9 juni 1944 is gearresteerd en in Duitsland op 25 november 1944 is gestorven. Eva las veel, naaide handschoenen en luisterde Radio Oranje. Af en toe kwamen Kurt Reilinger en Miriam Watermann-Pinkhof van de Hechaluz op bezoek, die dan bonkaarten meebrachten. Op een gegeven moment is er een inval van de Duitsers vanwege illegale activiteiten van de zoon, waarbij ook Eva is ondervraagd. Ze weet zich er echter uit te praten.

Meteen hierna moet ze ook dit adres verlaten en gaat in februari 1944 naar de familie Taucher, waar ze ziek wordt en niet goed kan opschieten met de vrouw des huizes. Via de Hechaluz krijgt ze in april 1944 vervolgens een adres in Sevenum bij een boeren familie met 11 kinderen. In het dorp Sevenum waren veel adressen waar onderduikers zaten, zowel Joodse mensen als vluchtelingen voor de Arbeitseinsatz en piloten: naar schatting 700 tot 800 mensen in totaal. Een dertigtal van hen was lid van de Palestina Pioniers. Dit was allemaal mogelijk door een goed georganiseerd waarschuwingssysteem. Op dit adres herstelt Eva en werkt mee op de boerderij.  In september 1944 moet ze ook daar weer weg, omdat een van de knechten, een Nederlandse onderduiker, ruzie krijgt met de boer en hem verraad voor illegale slacht. Ze gaat vervolgens naar Harderwijk bij de familie Diepersloot, een gezin met vijf kinderen. Het was een streng evangelisch gezin. Eva werkte in de huishouding en kon goed opschieten met haar gastgezin. Ze verliet nauwelijks het huis. Hier verbleef ze tot de bevrijding van Nederland.


Bron: holocaustnamenmonument.nl ;  Ghetto Fighters House Archives, testimony of Alice Tischauer, testimony of Eva Fink