Klaas Heinis & Krelisje Heinis-Wiedijk

Op 8 februari 2016 erkende Yad Vashem Klaas Heinis en zijn vrouw Krelisje Heinis-Wiedijk als Rechtvaardigen onder de Volkeren

Mirjam Spalter werd geboren op 3 september 1939 en woonde met haar ouders, Georges Spalter (Parijs, 1907 – 1997) en Lieselotte (Lotte) Wolf (Gelsenkirchen, 1910 – 1993) in Dordrecht. Georges was het kind van Oost-Europese joodse vluchtelingen. Hij ging in Zierikzee naar de HBS. Daar werkte hij midden jaren ’30 als klerk op het gemeentehuis. Daarnaast had hij een baan op het advocatenkantoor van de burgemeester. Rond 1936 - ’37 ging Georges naar Dordrecht. Hij trouwde in 1938 te Amsterdam met Lotte Wolf. Zij was met haar ouders van Gelsenkirchen naar Amsterdam gevlucht.

Toen het gezin besloot onder te duiken, werd het opgesplitst: Georges en Lotte doken onder in een bovenwoning aan de Krispijnseweg in Dordrecht. Daar woonde het echtpaar Schram-de Jong, dat meer joden opving. Het stel verbleef ook bij het echtpaar Venverloo, dat aan de Oranjelaan 44 in Dordrecht woonde.

Maar het was veel moeilijker om een ​​schuilplaats te vinden voor de 3-jarige Mirjam. Zij kregen hulp van de 18-jarige Dientje Barendregt, die ondanks haar jonge leeftijd actief was in het Nederlandse verzet. De broer van Georges, Roger, kende Dientje via de muziek en de oom en tante van Dientje, Arie en Alberta Barendregt, wilden het kind wel in huis nemen. Dientje bracht Mirjam persoonlijk naar haar oom en tante in Wormerveer, Noorddijk 37, wat een risicovolle onderneming was.

Mirjam werd met open armen ontvangen door Arie en Alberta, die beiden in hun 40-er jaren waren. Arie (communist) was directeur van houthandel Konijnenburg. Mirjam noemde ze ome Arie en tante Bert. Tijdens haar onderduiktijd droeg zij de schuilnaam Marian. Ze moest hoofdzakelijk binnen blijven en mocht niet op straat spelen. Soms mocht ze wel 's nachts buiten voor de frisse lucht, en soms mocht ze bij een vriendje thuis spelen. Zij verbleef daar ongeveer twee jaar, totdat op een dag het huis onverwacht werd doorzocht door de nazi's. Mirjam ontsnapte bij toeval: ze speelde in het huis van de buren en werd daarom niet ontdekt. Arie en Alberta Barendregt begrepen dat het beter zou zijn als Mirjam naar een andere plaats zou gaan.

Via de houthandel was Arie bevriend met een aannemer uit Sint Pancras, die zijn zus vroeg om Mirjam op te nemen. De dochter van die aannemer, Annie Kroon-Smit vertelt:

Omstreeks 1942 kwam mijnheer Barendregt eens bij ons thuis en er werd gevraagd: ’Wat is er aan de hand, kan ik misschien helpen?’ Toen kwam zijn verhaal: we hebben een klein Joods meisje in huis. Het is al een tijd goed gegaan, maar gisteren werd ons huis bestormd door Duitse soldaten. Mijn vrouw was net even bij de buren om het kind op te halen, daar had Marian gespeeld. Dat was haar geluk, anders was ze meegenomen.

Het is verraden dat er bij ons in huis een Joods meisje is. Hoe kunnen grote mensen jacht maken op zo’n kind, het is onbegrijpelijk. Mijn moeder heeft toen eerst koffie gezet en mijnheer Barendregt kwam weer tot rust. Vader kwam thuis en was verrast daar zijn goede vriend te zien. Nadat die het gehele verhaal had gehoord werd er gesproken over een onderduikadres voor het meisje. Nu had mijn vader een zuster, die met haar man midden in het akkerland tussen Sint Pancras en Koedijk bij een watermolen woonde. Het waren eenvoudige en blije mensen, wij kwamen er graag. Je kon er alleen varend komen. Mijn vader is er met mijnheer Barendregt in een roeibootje naartoe gegaan. Ze hebben daar het verhaal verteld en gevraagd of Marian er kon onderduiken. Hoewel ze al twee Joodse mensen in huis hadden stemden ze toe. Nog dezelfde avond hebben vader en mijnheer Barendregt haar er met een roeiboot heen gebracht. Wat waren die oude mensen blij met dat vrolijke kind. Marian had nu een opa en oma. Het leven ging er zo normaal mogelijk zijn gang. Elke dag voeren er schuitjes met tuinders langs het huisje. Marian wist dat ze dan binnen moest komen.

Zodoende werd er voor Mirjam snel een ​​nieuw onderkomen gevonden bij Klaas en Krelisje Heinis-Wiedijk, zij waren al in de 70 en woonden op een klein eiland met een windmolen in Sint Pancras. Klaas was molenaar en het dappere stel verstopte onderduikers, Joden en niet-Joden, in een schuur op het eilandje. Blijkbaar was er verraad want op een dag in de zomer van 1944 waren er Nederlandse nazi's in Duitse uniformen in het huis van Heinis en het daar aanwezig Joods echtpaar, Richard Heinz Silberberg en Reizla Silberberg-Goldfarb, werd gearresteerd. Annie Kroon-Smit vertelt verder:

Op een koude winternacht was er opeens veel lawaai om het huis. Er werd hard op de deur gebonsd en geschreeuwd: ‘Deur open!’ Wat een paniek. Het hele huis werd doorzocht. De twee Joodse onderduikers werden naar de boot geschopt. Ze kwamen ook bij het bedje van Marian. Nadat ze haar goed hadden bekeken, vroegen ze: ‘Hoe heet je? Heet je Sara?’ Maar ze keek hen alleen maar aan en antwoordde niets. Tante zei: ’Dat is mijn kleindochter’. De Duitsers geloofden haar eerst niet, waarop tante zei: ‘Kom maar mee naar de kamer, daar hangt het portret van haar ouders. Mijn zoon heeft een Javaanse vrouw en dit is hun kind.’ Daarna zijn de Duitsers weggegaan met de beide andere onderduikers. Die zijn nooit teruggekomen. Diezelfde nacht bracht mijn oom kleine Marian bij ons. Hij en zijn vrouw zijn meteen ondergedoken. Toen de Duitsers een volgende dag weer bij hun huisje kwamen, was er niets meer.

Voor Mirjam werden enkele andere tijdelijke schuilplaatsen gevonden, voordat ze weer terugging naar de familie Barendregt. Annie Kroon-Smit vertelt weer:

Voor Marian vonden we een onderduikadres in Bergen. Achterop de fiets heb ik haar in het donker weggebracht. Ze kwam in een gezin met twee kinderen, dat was fijn voor haar. Tot er op een dag bij de buren een tuinder uit Sint Pancras op bezoek kwam. Hij herkende in Marian het meisje van de watermolen. Paniek. Veiligheidshalve moesten we weer een andere plaats voor haar zoeken. Het lukte vrij snel. In een klein huisje aan de dijk, dicht bij de spoorbrug tussen Sint Pancras en Heerhugowaard. Daar woonde een groot gezin Ten Wolde. Daar zou Marian niet opvallen. In schemerdonker heb ik haar opgehaald en achter op de fiets daar naar toe gebracht. Daar is Marian enkele maanden gebleven. Het was wel hongerwinter, maar in dat grote gezin was voor één kind meer ook nog wel eten genoeg. Eind maart was het met de oorlog zo gesteld, dat de familie Barendregt haar wel weer in huis durfde nemen. Nu werd aan mij gevraagd haar naar Wormerveer te brengen. De familie was in tranen toen we weggingen. Het was een lange reis met de fiets en dat op massieve banden."

Overigens is Mirjam in 1944, toen ook verraad van de onderduikplek bij de familie ten Wolde dreigde, ook nog tijdelijk ondergebracht bij het boerengezin Cornelis en Trijntje Strijbis in De Woude.

Tot het einde van de oorlog blijft Mirjam bij het echtpaar Barendregt in Wormerveer. Mirjam's ouders Georges en Lieselotte overleefde in onderduik en kwamen haar daar halen. De familie bleef in warm contact met al haar redders.

Mirjam, 8 maanden, met haar ouders Georges Spalter en Lieselotte Spalter-Wolf in 1940, vlak voor de oorlog.


Arie en Alberta Barendregt in 1940 tijdens de avond-vierdaagse.


Mirjam samen met Klaas en Krelisje Heinis.

Bron: Noordhollands Dagblad 23-10-2017

Mirjam bij de familie Barendregt tegen het einde van de oorlog.

Bron: joodsmonumentzaanstreek.nl

Mirjam bij de familie Barendregt tegen het einde van de oorlog.

Bron: joodsmonumentzaanstreek.nl

Dina (Dientje) Barendregt

Het Joodse echtpaar Silberberg verbleef illegaal in Leiden, waar ze in 1942 of 1943 een kind hebben gekregen, welke ze dicect na de geboorte hebben afgestaan en daarna nooit meer hebben gezien. Vanuit Leiden zijn ze via Alkmaar ondergedoken bij bakker Gerrit Luit Bruin in St. Pancras. Reizla Silberberg-Goldfarb en haar man Richard Heinz Silberberg (Frankfurt am Main, 5 juli 1909) hadden respectievelijk de schuilnamen Johanna en Frans, waarbij de letters van de naam Frans soms ook voor de zekerheid werden omgedraaid, waardoor hij Snarf werd genoemd. Na hun onderduikadres in St. Pancras werden zij door de bakkers zoon Jaap naar het echtpaar Heinis gebracht. Nadat het echtpaar na verraad in de zomer van 1944 in het huis van Heinis in Sint Pancras was gearresteerd, werden ze naar Auschwitz gedeporteerd. Richard Heinz Silberberg kwam op 31 januari 1945 om tijdens de dodenmars van Auschwitz naar Mauthausen. Reizla Silberberg-Goldfarb overleefde Auschwitz.


Alle andere helpers van Mirjam zijn ook door Yad Vashem erkend:

Op 8 februari 2016 erkende Yad Vashem Cornelis Strijbis en zijn vrouw Trijntje Dekker als Rechtvaardigen onder de Volkeren.

Op 8 februari 2016 erkende Yad Vashem Dina Kloos-Barendregt posthuum als Rechtvaardige onder de Volkeren.

Op 8 februari 2016 erkende Yad Vashem Arie Barendregt en zijn vrouw Alberta Barendregt-de Zeeuw als Rechtvaardigen onder de Volkeren.

Trouwfoto van Richard Heinz Silberberg en Reizla Silberberg-Goldfarb in 1942. Reizla verbergt haar jodenster achter haar boeket.

Bron: beeldbankwo2.nl

Op verzoek van Prof. Dr. Paul Sars (Radbout Universiteit) memoreert Mirjam Spalter in 2016 enkele herinneringen, zoals ze die in familiekring heeft gehoord:

Diet Kloos-Barendregt studeerde onder meer enige tijd aan het conservatorium in Antwerpen waar ze een jonge violist leerde kennen, Roger Spalter, mijn oom van vaders kant.

Diet, of Dientje zoals wij haar noemden, werkte na de inval van de Duitsers al gauw voor de Ondergrondse, voornamelijk als koerierster en ook bij het uitdelen van voedselbonnen zodat diverse ondergedoken families konden eten.

Ze trouwde met Jan Kloos, maar al na drie weken werden ze allebei opgepakt en gevangen gezet door de Nazi's. Ze werden van elkaar gescheiden en dat was het einde van hun huwelijk. Jan Kloos werd gemarteld in haar bijzijn en enkele weken later gefusilleerd.

Dientje werd uit de gevangenis vrijgelaten en ondanks alles wat ze had meegemaakt, ging ze weer terug in de illegaliteit, werken voor de Ondergrondse.

In het jaar 1943 werd het duidelijk voor de Joden dat ze moesten onderduiken indien ze in leven wilden blijven. Mijn ouders kwamen via Roger Spalter, de broer van mijn vader George Spalter, in contact met Dientje Barendregt en vroegen haar om een adres voor mij, hun enige kind Mirjam Spalter (ik was toen drie jaar oud). Dientje had een lijst met 17 adressen, maar bij niemand van die lijst kon ik terecht.

Sommigen wilden daar geld voor hebben, anderen zeiden tegen mijn ouders dat wanneer ze niet uit de oorlog zouden terug komen, mij zouden opvoeden in het katholieke of protestantse geloof, en dat wilden mijn ouders niet. Ik was tenslotte een Joods kind.

Ten einde raad had Dientje toch een oplossing. Ze zou haar eigen tante Alberta en oom Arie vragen of die mij misschien wilden hebben; die hadden zelf geen kinderen.

Deze mensen, die ik altijd Tante Bert en Oom A heb genoemd, waren dolblij met het kleine meisje en dus ging ik daar naar toe.

Ik heb dan ook dank zij de familie Barendregt, de familie Strijbis en de familie Heinis alleen maar goede herinneringen aan de oorlog.

Dientje heb ik daarna nog ettelijke malen ontmoet, Tante Bert en Oom A namen mij altijd mee naar haar concerten wanneer ik bij hen op vakantie was, en dat was zeker enige keren per jaar.

Nadat ik naar Israel ben geëmigreerd heb ik Dientje, jammer genoeg, niet meer gezien en dat spijt me erg.

Mirjam in 2013 aan de Zaanse Schans.

Foto: joodsmonumentzaanstreek.nl