Rustenburg - kritische noot mw. de Bie-Greidanus

De meeste leden van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) waren pas na september 1944 tot het, sindsdien op militaire leest geschoeide, verzet toegetreden en hadden dus geen verzetservaring. Bedenkelijker was dat die verzetservaring vaak ook ontbrak bij degenen die aan de BS leiding moesten geven. Voor een niet gering deel waren dit oud-militairen, in de hogere regionen meestal oud-officieren, die vóór september 1944 lid waren geweest van de OrdeDienst (OD) of na Dolle Dinsdag door deze organisatie waren aangetrokken en vervolgens als kandidaat voor een leidinggevende functie naar voren waren geschoven.

Voor deze personen telde alleen kwantiteit, niet kwaliteit. Met het einde van de oorlog in zicht grepen zij dankbaar de aangeboden kans en zij meenden het aan hun stand verplicht te zijn zoveel mogelijk “soldaten” onder hun commando te hebben.

Niet alleen bonafide Nederlanders, die voordien geen contact met het georganiseerde verzet hadden kunnen krijgen, doch ook avonturiers en eerzuchtige lieden, die met alle middelen vooruit trachten te komen, drongen de BS binnen. Het verzet werd nagenoeg legaal en het kostte de buitenstaanders, maar ook de provocateurs, weinig moeite zich ermee in verbinding te stellen.

Bij een dergelijke massale uitbreiding van het verzet was het vanzelfsprekend, dat de SD, die makkelijk hele groepen had kunnen oprollen, en dit soms ook wel deed, zich in toenemende mate ging interesseren voor de grote wapenzendingen aan de BS vanuit Engeland. Deze verdrongen haar belangstelling voor de BS'ers zelf, van wie bovendien de hogere commandanten persoonlijk volstrekt geen risico namen, naar de tweede plaats.

Kwam de SD evenwel indirect in contact met de nieuwe illegaliteit dan trad die even barbaars op als voorheen. De avonturiers wisten bij zo'n gelegenheid meestal nog wel precies op het nippertje door de mazen van het net te glippen. Vele goede vaderlanders echter vonden de dood. Een dood, die niet zelden het gevolg was van een domme fout van hun commandanten of van een wederzijds gebrek aan ervaring. Het handjevol verzetsleiders van vóór september 1944, dat zich niet met de wapens tegen deze gang van zaken wilde keren, verzette zich fel maar tevergeefs tegen deze ontwikkeling.

Door de Nederlandse regering in Londen, althans de invloedrijke machten achter de schermen aldaar, werd zij echter benut, zo niet bevorderd, als een middel om zich te ontdoen van de weliswaar relatief kleine doch zeer geharde en idealistische oude garde van verzetsstrijders, die grotendeels bestaan uit personen die voor 1940 niet aan de touwtjes hadden getrokken, en gevaar zou opleveren voor de “normale” verhoudingen die na de bevrijding moesten wederkeren.

Een tragisch voorbeeld van het BS-verzet na Dolle Dinsdag levert de zogenaamde Slag bij Rustenburg en het daarmee verband houdende drama op boerderij “Houtlust” in de Schermer.

Dirk de Boer was eigenaar van de boerderij “Houtlust” aan de Zuidervaart in de Schermer; hij woonde in een woning dichtbij de boerderij. De boerderij werd bewoond door zijn zoon Pieter Jacob de Boer met zijn gezin.

Na de oprichting van de BS in september 1944, stelden de Boer senior en junior, die in het verzet geen onbekenden waren, hun boerderij beschikbaar voor het opslaan van wapens en dergelijke, die op gezette tijden door geallieerde vliegtuigen op een terrein in de Wogmeer zouden worden afgeworpen. Met de ontvangst ervan op het afwerpterrein waren enkele groepen van de Gewestelijke Stormtroepen, van BS-Gewest XI belast, terwijl de bewaking van het materiaal door enkele leden van deze afdeling in boerderij Houtlust waren ondergebracht.

Op 10 oktober 1944 noemde radio Londen de op het afwerpterrein betrekking hebbende slagzin: “de aap is los”. Dit betekende dat 's nachts, op een door een ander zin aangegeven tijd, containers zouden worden afgeworpen. Het vliegtuig verscheen die ochtend om 01.00 boven de Wogmeer, maar kon door de laaghangende bewolking het terrein niet vinden en verdween spoedig weer in westelijke richting.

De “receptieploeg” wachtte nog een klein uur en ontruimde toen het veld. Aan de groepen, die de toegangswegen naar het terrein bewaakten, werd bevel gegeven in te rukken. Bij de brug over de ringvaart bij Rustenburg stootten de bewakingstroepen op een twaalftal Landwachters, die onmiddellijk het vuur openden. Niemand van de BS'ers werd getroffen. Na enkele schoten gelost te hebben namen de “Stormtroepen” de vlucht in de richting Ursem en Oterleek. Zij lieten ongeveer 15 fietsen achter. Dit gebeurde tussen 02.00 en 02.30.

Wat vervolgens gebeurde had makkelijk voorkomen kunnen worden wanneer de groep, die de wapens met een vrachtwagen van het afwerpterrein zou afhalen, even was meegedeeld, dat geen wapens waren afgeworpen of dat de weg door Rustenburg niet veilig was. Niemand kwam op de gedachte ook maar iets in die richting te ondernemen. Iedereen, van hoog tot laag, was slechts bekommerd om zichzelf. Het werd een red je zelf; de gehele organisatie werd een prooi van verwarring.

Zelfs “Oom Theo”, voormalig officier Kapitein T. A. A. van Eekelen, die na september 1944 tot commandant van de gewestelijke Stormtroepen was benoemd en die, aangezien hij aan de gunstige kant van de smalle ringvaart verbleef en terstond van een en ander op de hoogte was gesteld, gemakkelijk een waarschuwing had kunnen doorgeven, verzuimde enige maatregel te nemen. Alles en iedereen werd aan zichzelf overgelaten. Zo lieten zij ook de vrachtwagen, om ongeveer 03.30 (!) vanuit Houtlust vertrekken.

De wagen werd bestuurd door Piet Wagenaar. Naast hem zat Gerard Veldman, lid van de KP-Alkmaar en leider van de ophaalploeg. Verder bevonden zich op de wagen Jacob Wagenaar, Jan Admiraal, Frans van der Zeijden, Jan Walter, Koos van der Berg, Piet Brunekreeft en Arthur Brown een ondergedoken Amerikaanse boordschutter.

Geen enkel onraad vermoedend reden de mannen hun noodlot tegemoet. Bij de brug over de ringvaart bij Rustenburg gekomen zag de chauffeur Piet Wagenaar een licht zwaaien. Denkend dat het één van zijn vrienden was, stopte hij de wagen. Spoedig bemerkte hij zijn vergissing. Een vuurgevecht brak los. Drie Landwachters werden gedood en anderen gewond. Het gevecht betekende ook het einde van Gerard Veldman, de enige KP'er die de Gewestelijke Stormtroepen daar rijk was. Hij werd door een schot in het hoofd getroffen. Beroofd van hun leider trokken de anderen langzaam terug. Frans van der Zeijden, door kogels getroffen, belandde bewusteloos in een greppel, waarin hij bij het aanbreken van de dag door de vijand werd gevonden. Tegen 13.30 werd de volkomen uitgeputte en mishandelde Van der Zeijden, die door tot 11.00 te zwijgen, meende zijn vrienden op Houtlust voldoende tijd te hebben gelaten, naar Houtlust overgebracht.

Daar vonden uiteindelijk De Boer senior, De Boer junior, Floor Niele, Jan Walter, Piet Wagenaar en Jan de Jong de dood. Frans van der Zeijden, die van de executies en het in de brand steken van Houtlust, nadat deze eerst geplunderd te zijn door de Duitsers en Landwachters, werd meegenomen naar Amsterdam en een maand later in de Harddraverslaan in Alkmaar gefusilleerd.

De fouten, die de dood van de KP'er Gerard Veldman en zijn vrienden tot gevolg hadden, brachten een aanzienlijke verkoeling teweeg in de verhouding tussen de provinciale KP-leiding en de leiding van de Gewestelijke Stormtroepen in Gewest XI, die zich door nog meer blunders steeds meer toespitste. De vraag is of het offer van Rustenburg, en vele anderen na september 1944, wel noodzakelijk zijn geweest.


Bron: Notitie van Mw. de Bie-Greidanus, Regionaal Archief Alkmaar