Maart 1944 - overval distributiekantoor Venhuizen

Onderduikers hadden dringend behoefte aan zaken als persoonsbewijzen en bonkaarten, maar konden die vanzelfsprekend niet zelf krijgen. Daarvoor waren zij afhankelijk van knokploegen. Met enige regelmaat overvielen knokploegen distributiekantoren om aan die persoonsbewijzen en bonkaarten te komen.

Op 28 maart 1944 vertrekken zeven leden van de Knokploeg Alkmaar op hun fietsen in de richting Hoorn. Het is in het begin van de middag. In drie groepjes van twee en nog een erachter rijden zij op behoorlijke afstand van elkaar over de stille weg, met als doel een overval op het distributiekantoor van Venhuizen. De overval is op normale wijze voorbereid en iedereen weet wat zijn taak is. Een ambtenaar van het distributiekantoor heeft zijn medewerking toegezegd. Hij zal op een vastgestelde tijd de buitendeur openen en als binnen alles in orde is, twee CCD-ambtenaren (Centrale Crisiscontroledienst) aankondigen die assistentie nodig hebben van de bewaker, een politieman. Twee KP-ers met een CCD-gezicht en gelaarsd zoals een CCD-man in die tijd behoort te zijn, zijn aangewezen om de rol van de jagers op zwarthandelaren te spelen.

Ongeveer twee minuten voor de afgesproken tijd zien “Ben” en “Pierre”, die als eersten bij het distributiekantoor zijn aangekomen, dat de buitendeur langzaam opengaat en het gezicht van de welwillende ambtenaar verschijnt. Hij ziet een beetje bleek en hij is behoorlijk zenuwachtig. Tot hun schrik bemerken Ben en Pierre dat de anderen nog niet zijn gearriveerd. Ze kijken elkaar aan en zonder één woord te wisselen nemen ze razendsnel een besluit. Zonder toestemming van de CCD stappen zij het kantoor binnen. De twee te laat gekomen “CCD-ambtenaren” zien de deur voor hun neus dicht gaan. Binnen in het kantoor krijgt de ambtenaar slappe knieën, maar de KP'ers zijn binnen en dat is de hoofdzaak. Zij lopen voorzichtig door tot de kamer van de leider van het kantoor, die zij in gezelschap van de secretaresse en een politieman aantreffen. Op het commando “Handen omhoog!” is de schrik groot. De politieman weifelt, hij steekt zijn handen half omhoog, maar laat ze dan weer zakken. Volgens de vooraf ingewonnen inlichtingen is hij betrouwbaar maar slap. Hij blijft politieman en weigert aan een bevel van een burger gevolg te geven, maar durft zijn pistool niet te trekken. Hij vreest voor zijn leven. Hierop stapt “Ben” op hem af om hem te ontwapenen. Het bevel "Handen omhoog" wordt herhaald, maar opnieuw weigert de politieman. Hem onder schot houdend, grijpt “Ben” naar de pistooltas van de agent, waarop deze vliegensvlug de pols van “Ben” grijpt en een beweging naar zijn eigen pistool maakt. “Pierre”, die het gezelschap onder vuur houdt, ziet dat “Ben” het in lichaamskracht tegen de politieman moet afleggen en schiet op de agent en verwond hem.

Zij zijn pas twee minuten in het gebouw, als het overige personeel van het distributiekantoor, dat nog niets van het gebeuren gemerkt heeft, op het geluid van het schot afkomt. “Pierre” heeft geen moeite hen in een hoek van de ruimte te planten, terwijl “Ben” zich met de gillende agent bezighoudt en hem tot kalmte maant. “Duitse Kareltje” (Karl Weinreich, een gedeserteerde Duitse militair die is toegetreden tot de KP), die buiten voor het raam staat, fluit intussen een vrolijk wijsje. Na een waarschuwing dat een ieder, die zich waagt één centimeter van zijn plaats te gaan, zal worden neergeschoten, ziet “Pierre” kans de buitendeur te openen en de rest van de KP'ers binnen te laten.

De kluis is open en hij wordt haastig leeggehaald. De buit wordt door het zijraam in de auto van “Frits” (Frits Conijn), die precies op tijd is gearriveerd, geladen en onmiddellijk overgebracht naar een adres in Ursem. Ook de ambtenaar die de deur voor de KP'ers heeft geopend, vertrekt in de auto.

Het personeel van het distributiekantoor wordt tijdens het leeghalen van de kluis bewaakt door Jacques Frencken (alias “Rinus”) en veroorzaakt geen problemen. Maar wat wel een probleem veroorzaakt, is de gewonde politieman. Er wordt besloten een dokter te bellen; maar pas nadat het personeel in de kluis is opgesloten. Omdat de dokter niet aanwezig is, neemt zijn vrouw de telefoon op. Zij hoort dat er iemand onwel is geworden op het distributiekantoor en besluit zelf te komen. Zij is al snel ter plaatse. Ze is zeer kalm, hoewel haar niet verteld is wat de patiënt mankeert. Zij belooft de KP'ers vijftien minuten voorsprong te geven. Langer kan zij niet wachten omdat dat voor de patiënt gevaarlijk wordt. Maar nauwelijks hebben de KP'ers het kantoor verlaten of ze slaat een raam stuk en begint luid te gillen. De KP'ers verdwijnen haastig in alle richtingen. Het groepje dat in de richting Enkhuizen is gegaan om vandaar per trein naar Alkmaar te reizen, ziet dat het station door de politie is afgezet. Na omzwervingen belanden zij uiteindelijk in Andijk en brengen daar de nacht door bij een turfschipper. De verzorging die zij daar ontvangen is uitstekend. De jongens krijgen zelfs het aanbod om te blijven tot alle gevaar geweken is. Ze maken van dat sympathieke aanbod geen gebruik, omdat zij zo snel mogelijk weer in Alkmaar willen zijn. Dat is maar goed ook, want de volgende dag wordt bij de turfschipper een huiszoeking gedaan. Zelfs zijn dochtertje wordt verhoord. Zij houdt haar lippen stijf op elkaar. Na hun vertrek uit Andijk komen zij via Ursem weer behouden in Alkmaar aan.

Van de KP'ers die vanuit Venhuizen richting Hoorn zijn vertrokken, rijdt één van hen rechtstreeks door naar Alkmaar. Maar “Pierre” en “Rinus” vinden het veiliger hun tocht vanaf Hoorn per spoor te vervolgen, omdat zij op de fiets zijn gesignaleerd. Vijf minuten vóór vertrek van de trein naar Alkmaar arriveren ze bij het station. Ze zetten hun fietsen op de trein. Ze zijn net de controle gepasseerd als het station door de politie wordt afgezet. Rustig lopen zij naar het einde van het perron met de bedoeling over het hek te vluchten. Alles gaat zo rustig dat de politieagenten op het perron geen argwaan krijgen. “Pierre” klimt het hek over. Hij merkt aan de andere kant dat "Rinus" hem niet gevolgd is. Hij is spoorloos. Er kan niets met hem gebeurd zijn, want vlak voor het hek waren zij nog bij elkaar. Omdat de kans op ontdekking door de politie voor het station groot is en terug klimmen zou opvallen verdwijnt hij, na eerst nog even gewacht te hebben, in de stad Hoorn waar hij totaal onbekend is. Zijn blik valt op het kruis van een kerktoren. Een priester zal hem nooit verraden en hij verdwijnt in de kerk. Hij leest een naam op een kerkstoel en dient zich in de pastorie aan als een kennis van deze. De kapelaan stelt niet teveel vragen en met zijn hulp komt hij terecht bij een goudsmid die bereidwillig onderdak verschaft. Inmiddels is in Hoorn bekend dat er in Venhuizen een overval is gepleegd. Zowel de kapelaan als de goudsmid begrijpen dat hij een van de daders moet zijn. Op de vraag van “Pierre” of er iemand in het station is gearresteerd krijgt hij later, nadat beiden informaties hebben ingewonnen, een ontkennend antwoord. Een dag later, weer terug in Alkmaar, verneemt hij wat er gebeurd is.

“Rinus”, die plotseling doorheeft dat ook vóór het station politieposten zijn uitgezet, probeert “Pierre” daarvoor te waarschuwen, maar ziet hem nog nèt daarvoor over het hek verdwijnen. Hij loopt terug naar het perron, stapt in de trein en verbergt zijn pistool in een lege coupé. Hij zoekt een plaatsje in een andere coupé. De trein staat klaar om te vertrekken en hij verwacht niet dat deze voor een controle zal worden opgehouden. Dat is echter wèl het geval; wagon na wagon wordt doorzocht, ook door een ambtenaar van het distributiekantoor van Venhuizen. Als ze bij de wagon van “Rinus” zijn aangekomen kijkt de ambtenaar “Rinus” strak aan, aarzelt even, zegt dan “Ja”. Rinus maakt een beweging met zijn hand in een jaszak. De ambtenaar ziet die beweging en vervolgt: "Hier zit ook niks in". Heeft de ambtenaar hem niet herkend of denkt hij bij die beweging misschien aan de gewonde politieman in Venhuizen? De trein vertrekt. Rinus wisselt snel van coupé en bereikt zonder verdere problemen station Alkmaar. Daar haalt hij zijn pistool weer tevoorschijn, passeert de controle zonder problemen en komt behouden thuis aan.

SD-melding:

Am 28.3.1944 wurde auf das Gemeindehaus in Venhuizen N.H. ein Überfall verübt. 7 unbekannte Täter haben sich Einlass verschafft und den diensthabenden Polizeibeamten niedergeschossen. Es wurden das Zivilstandregister sowie Lebensmittelkarten geraubt. Die dienstpistole des Polizeibeamten wurde mitgenommen. Zur Ausführung der Tat benutzten die Täter einer PKW, Marke Opel. Der Gemeindebeamte Dirk Kooyman hat sich den Tätern angeschlossen. Als Repressivmassnahme wurden die Angehörigen des flüchtigen Kooyman festgenommen und als Repressivhäftlige des KL. Herzogenbusch*) überstellt.

*) KL. Herzogenbusch is de Duitse benaming voor Kamp Vught.


Bron: Regionaal Archief Alkmaar, aantekeningen Pierre de Bie