54) Bierkade 11

Isaak Prins

* 03-03-1873 Alkmaar

† 26-03-1943 Sobibor - 70 jaar

Rozette Prins-Vlessing

* 28-06-1879 Texel

† 26-03-1943 Sobibor - 63 jaar

Aron Prins

* 17-07-1902 Alkmaar

† 23-07-1943 Sobibor - 41 jaar

Eli Prins

* 09-05-1904 Alkmaar - Overlevende vlucht

Aron Prins, portret dat hangt in de advocatenkamer van de rechtbank van Alkmaar.

Bron: Kaddiesj voor Joods Alkmaar, AHV

Rozette Prins-Vlessing

Bron: Kaddiesj voor Joods Alkmaar, AHV

Isaak Prins‏‎‎, zoon van Aron Prins en Roosje de Jonge‏, is leraar boekhouden. De familie Isaak Prins heeft in Alkmaar gewoond Oudegracht 184 en 154d en later op Bierkade 11. Hij trouwt op 1 september 1901 op Texel met Rozette Elias Vlessing‏‎‎, dochter van Elias Samuel Vlessing en Heintje van Messel‏. Isaak komt op 5 maart 1943 in Westerbork en Rozette volgt op 6 maart 1943. Beiden komen daar in barak 63 en gaan op 23 maart 1943 op transport naar Sobibor.

Isaak heeft twee zussen, Alida en Jeanette, die wonen op de Koningsweg 34, en een broer Louis die woont op de Kanaalkade 38a.

Isaak en Rozette krijgen drie kinderen:

  1. Aron is advocaat en procureur. Hij vestigt zich in 1925 als advocaat en procureur. Zijn aandacht gaat vooral uit naar de verdediging van de minder bedeelden. Van 28 juni 1926 tot 21 oktober 1936 woont hij in Amsterdam. Hij komt in 1936 terug in Alkmaar en vestigt zich als advocaat en procureur op het Verdronkenoord 123; hij trouwt niet. Aron gaat in maart 1942 naar Amsterdam, D. Willinkplein 48. Hij verblijft daar bij professor Palasch. Hij wil zijn gastheer niet in gevaar brengen en daarom duikt Aron niet onder. In juli 1943 wordt hij bij een grote razzia opgepakt en op 20 juni 1943 naar Westerbork overgebracht. Hij wordt op 20 juli 1943 naar Sobibor getransporteerd.

  2. Rosa Heintje, 20-11-1908 Alkmaar, overleden ± 15 aug 2001 Bath, Engeland‎. Lerares Engels. In 1936 getrouwd met een Engelsman‎, Herbert Cecil Tobin. Wonen sindsdien in Bath.

  3. Elias (Eli),‎ 09-04-1904 Alkmaar, 01-08-1995 Bath, Somerset, Engeland, is toneelregisseur en declamator. Hij overleeft de oorlog doordat hij op 15 mei 1940 op het nippertje naar Engeland weet te ontkomen. Hij gaat wonen bij zijn zuster in Engeland. Tegen het eind van de oorlog zamelt de Rotary Club Bath, op initiatief van Eli, geld en goederen in voor de Alkmaarse bevolking. Met het kleine straatorgeltje, dat nog steeds in de hal van het stadhuis in Alkmaar staat, wordt £1.000,= en een grote hoeveelheid kleding en goederen opgehaald. Het orgeltje staat symbool voor een vriendschapsband tussen de beide steden. Zijn 1e huwelijk is met Ilona Schick, een 2e relatie met Ida Mary Buttle. De overlijdensgegevens en de gegevens van de 2e vrouw van Eli zijn ontleend aan een gecombineerde grafsteen in Bath, Somerset, Engeland. Elias Prins is volgens de grafsteen ridder in de Orde van Oranje Nassau.

Eli Prins vlucht in mei 1940 naar Engeland. Zijn eigen verhaal staat beschreven in de Kaddiesj voor Joods Alkmaar:

"Thuisgekomen vond ik goede buren en vrienden. We probeerden allen weg te gaan en ik vroeg mijn ouders om in alle kamers de kachels aan te maken en me te helpen al mijn papieren te verbranden, die niet in verkeerde handen moesten vallen. Opeens werd er aan de bel getrokken. Twee Joodse soldaten stonden voor de deur. Binnengekomen vroeg ik of ik ze helpen kon (...) De jongens bleken met toestemming van hun kapitein uit de kazerne in het ROG-gebouw te zijn ontsnapt, om zich niet aan de vijand behoeven over te geven. "Wat willen jullie doen?" "Naar Frankrijk gaan en doorvechten!" Terwijl ik ze mee naar boven nam en alle klerenkasten open gooide, zei ik dat ze alle militaire kleding moesten uittrekken en zich kleden moesten met wat ze vonden. "Ik ben van plan weg te gaan" zei ik, "gedrieën komen we misschien verder." Vader verzwaarde de soldatenkleding met stenen en wierp die in het kanaal. Ik vroeg vader en moeder bijna smekend om met ons mee te gaan. "Nu is toch alles verloren. Dit is misschien ook een verloren kans, maar weet U, hoe vaak ik toch nog op mijn pootjes terechtkom!" "Als vader ja zegt, ga ik mee," zei moeder. Vader keek verloren rond en (kan men 't begrijpen op 67-jarige leeftijd) zei met gebroken stem: "Dit alles achterlaten en nergens heengaan..." Ik pleitte nog even voor vertrek, maar het was tevergeefs. We namen afscheid, wel wetend dat het voor altijd kon zijn. Bij de laatste kus aan de voordeur fluisterde moeder nog even, met die luciditeit in haar wezen, de grootste gift in haar ganse leven: "Morgen zijn jullie in Engeland." We namen er eigenlijk geen nota van.

Ik probeerde mijn broer te vinden, maar trof hem nergens op de bekende adressen aan. Ik belde bij de burgemeester Van Kinshoven aan en vroeg hem, of hij ons zijn auto wilde afstaan; wij wilden naar Frankrijk en die wagen zou hem toch spoedig worden afgenomen. Het verzoek werd vriendelijk afgewezen. Op de Kennemerstraatweg, waar nu restaurant Koekenbier is, was een garage met taxi-verhuur. Tevergeefs probeerden we een taxi te krijgen. Er kwam geen antwoord op onze pogingen, totdat er opeens een taxi achter ons stopte en een stem met een onmiskenbaar Jordaans accent ons toeriep waarom we zo'n lawaai maakten. "We willen een taxi hebben," zei ik. "Zie je dannietat er hier een staat?" was het antwoord. We stapten snel in. Toen gingen we nog in de Waerendelstraat langs, om daar afscheid te nemen van de Frankfurter zangeres Rosy Hahn, die op de dag dat Hitler de macht greep meteen de trein naar Nederland nam en hier een nieuw leven begon. Nauwelijks had ik op de bel gedrukt, of de deur ging open en Rosy Hahn stond geheel gekleed voor me. ('t was diep in de nacht!) "Ik wist dat je komen zou," zei ze, en kwam bij ons in de taxi. In Heiloo haalden we bij een leerling van haar nog een bedrag van f 7.000,- op, dat ze daar in bewaring had gegeven.

Intussen waren we bij de Velserpont aangekomen. Velsen, IJmuiden, de Noordzee, Engeland... zo gingen mijn gedachten. Een vroegere dienstbode van ons had de zoon van een reder getrouwd; zouden we kans hebben op een bootje? Ik besprak het met de chauffeur. "Zit wat in, "zei hij en koerste meteen op IJmuiden af. Maar daar bleek alles verlaten. Hier en daar was bomschade zichtbaar. Aan het opgegeven adres werd niet gereageerd. Toen we de chauffeur voorstelden, naar de haven te rijden om te zien of er toch een boot beschikbaar was, weigerde hij. Hij wilde nog slechts met ons naar Rotterdam of naar huis, in Amsterdam. Ik stelde Rosy en de beide jongens voor de keuze en we besloten bij elkaar te blijven. We namen afscheid van onze chauffeur, nadat we nog ons verschil van mening over de betaling van de rit hadden opgelost. Hij wilde niets hebben, maar nam tenslotte toch de belachelijke vergoeding van f 7,50 aan - niets vergeleken met de bedragen die andere taxi's in de oorlogsdagen aan wanhopige mensen vroegen.

Tussen alle schepen en trawlers in de haven zagen we er een waarvan rook opsteeg. We holden erheen en zagen, dat mensen van de kade in een trawler sprongen. Toen we dichterbij kwamen, riep een dame van beneden: "Dat is genoeg, niet meer!" "Ik antwoordde: "U hebt goed praten. U bent erop en wij hier. Als U niet wacht, springen we en breken we onze nek, maar springen zullen we!" Ze haalde haar schouders op en wij kwamen aan boord, samen met nog een oude heer die achter ons aan was gekomen.

De heer Goudsmit, directeur van de "Bijenkorf", had van tevoren met zijn familie getracht in IJmuiden een bootje te krijgen, zonder resultaat. Maar midden in de nacht had een jonge visser, met wie hij onderhandeld had, aan zijn deur gebeld en hem verteld, dat hij besloten had om hen, als ze nog bereid waren, naar Engeland over te brengen. Hij wilde de volgende week trouwen en kon het geld best gebruiken. Natuurlijk waren ze bereid. Toen ze bij de trawler kwamen, zei hij: "Julie zijn maar met zes of zeven. Ik wil er een paar meer hebben. Terwijl ik de motor klaar maak, moeten jullie maar zien of er nog meer zijn, die mee willen." Op dat moment verschenen wij op het toneel. Voor de touwen werden losgemaakt zei de jonge visser nog: "De Duitsers hebben magnetische mijnen in de haven gegooid. Wie bang is kan er nu nog af. Ik ga met mijn pet rond en jullie geven wat het jullie waard is om mee te gaan." We hadden een betrekkelijk fortuinlijke reis. De heer Goudsmit vroeg de schipper, of hij wel eens in Engeland was geweest en of hij zeekaarten bij zich had. Het antwoord: "Wij zijn kustvissers. Wij zijn hier, Engeland is daar; als je naar het westen aanhoudt, kom je er vanzelf."

Al varend haalden we voortduren mensen in roeibootjes in. Die zouden Engeland natuurlijk zo nooit bereiken en zij werden dus aan boord genomen. Onderweg kregen we te maken met een storm, maar toen die was geluwd, zo in de loop van de nacht, dook er een bootje op met gedempte lichten en drie mannen erin. De man op de voorplecht begon ons op vriendelijke wijze toe te roepen of hij aan boord mocht komen. Hij vertelde ons, dat we al een paar keer in hun vizier waren geweest en dat ze tot de conclusie waren gekomen dat we wel een groep vluchtelingen moesten zijn. Hij vroeg of hij ons verder naar Lowestoft kon gidsen. Onze schipper had het dus 's morgens wel goed geweten. Door mijnenvelden en andere gevaren heen, had hij ons naar Engeland gebracht. Hij wilde weer terug, maar de Engelsen lieten een goede schipper en een waardevolle boot niet naar vijandelijk-bezet gebied terugkeren. De bruiloft van de schipper, die "De Jonge Jochem" zo uitstekend bestuurd had, werd vijf jaar uitgesteld...."


Bron: reproductie uit Kaddiesj voor Joods Alkmaar, origineel uit "E. Prins. Een ontmoeting met koningin Wilhelmina", in Tussen streek en randstad. Alkmaar in de 20e eeuw. Alkmaarse Historische Reeks, dl 8, Zutphen, 1990

Eli Prins

Bron: bath newseum

Het kleine straatorgeltje

Herdenkingsstenen voor Isaak Prins, Rozette Prins-Vlessing, Aron Prins, Bierkade 15, Alkmaar

Bron: Stichting Herdenkingsstenen Joods Alkmaar