Marine-Lazarett Heiloo

Een week na de inval in mei 1940, nam een detachement van het Duitse leger bezit van een deel van van het terrein van de St. Willibrordstichting en van de ruimte die tot voor kort dienst had gedaan als noodkapel en op het punt stond tot feestzaal omgebouwd te worden. Een paar weken later lieten twee Duitse marineartsen hun oog vallen op het gebouwencomplex: het zou uitstekend kunnen dienen als Marine-Lazarett. Kort daarop was het Marine-Lazarett Heiloo, gevestigd in de gebouwen van de “St. Willibrordusstichting” in Heiloo.

Een onbekende broeder van de stichting doet verslag van de oorlogsjaren. Hij noemt zijn verslag: “De schaduw van Mars glijdt over St. Willibrord”.

De schaduw van Mars glijdt over St. Willibrord

Onmiddellijk toen het monster van de oorlog dreunend onze grenzen over rolde, werden ook op de “St. Willibrordusstichting” te Heiloo de maatregelen die de Luchtbescherming had voorgeschreven en kon men in de nachtelijke stilte zelfs de geregelde stap horen van de controledienst.

Reeds acht dagen nadat de Duitsers de Nederlandse grens over getrokken waren, doken ze ook bij de stichting op en bracht een groep van deze “winnende” scharen het oorlogsrumoer in ons gebouw. Na veel vertoon richtten zij hun wapenen op, op het bij dit gebouw liggend terrein, dat wel liefelijker tonelen aanschouwd had, omdat het in andere tijden gebruikt werd voor vreedzame kermissen voor patiënten.

Na drie dagen vertrok de groep herriemakers om afgelost te worden door een andere groep, die gelukkig slechts één nacht overbleef. Wij hebben dit alles kunnen beschouwen als een intimidatie van vlagvertoon, als een profetie van veel ergere dingen, die te gebeuren stonden.

De inleiding daarvan was de inspectie door de Duitse Marine, Dr. Man, op 28 juni 1940 om te onderzoeken of de Stichting geschikt zou zijn voor hospitaal. Dat deed ons het ergste vrezen, alhoewel vooralsnog niet te overzien viel welke schade het oorlogsonweer op de Stichting zou aanrichten.

De keuze voor Heiloo als vestigingsplaats had te maken met feit dat het tussen Den Helder en IJmuiden in lag, beide plaatsen werden na de inval door de Duitsers als marinebasis gebruikt. Daarnaast was Heiloo per trein goed bereikbaar.

Doch, het werd wel bedenkelijk donker, reeds op 1 juli vielen de eerste druppels, vlak daarop gevolgd door een hevige bui; twee militaire artsen van de Duitse Marine kwamen even mededelen, dat de staf maar liefst 200 bedden vroeg voor een Marine Lazarett. Zij wezen meteen aan waar zij wenste te nestelen, namelijk in de paviljoens “Glorieux” en “St. Cornelius” terwijl zij in de linkervleugel van het hoofdgebouw hun administratie, laboratorium en verblijfkamers van hun artsen wenste in te richten. Op 8 juli moest alles voor elkaar zijn.

Gelukkig konden door welwillende medewerking van de Geneesheer-directeur van het Provinciaal Ziekenhuis te Bakkum en het Provinciaal Bestuur van Noord-Holland 250 patiënten met 33 broeders evacueren naar het nieuwe paviljoen aldaar, dat nog steeds leeg stond. ‘t Werd een hele geschiedenis. Eerst werden de verpleegden van paviljoen St. Jozef en een gedeelte van de patiënten van paviljoen St. Cornelis naar Bakkum gebracht. Er waren die liepen, anderen gingen met bussen en nog een paar anderen per ziekenauto.

Een merkwaardig transport dus, waarvan niemand als buitenstaander de moeilijkheden kan bevroeden. Ook later zouden we aan vreemde dingen gewend raken. In paviljoen St. Jozef was nu plaats gekomen voor de verpleegden van paviljoen Glorieux.

Stipt op tijd, 8 juli, kwamen de eerste Duitsers om alles voor het Lazarett in orde te maken. (De Duitsers waren nergens pünktlicher in dan in het vorderen.)

De plaatsruimte was zeer geslonken op de Stichting en het feit dat een gedeelte van de verpleegden elders onder dak gekomen was, moest ook nog wennen. Doch we hadden ons enigszins met de situatie vertrouwd gemaakt en verzekerde elkaar in stilte dat dit alles nog wel te dragen was, dat we blij mochten zijn, als er niets meer gebeurde. Tien maanden lang, tot mei 1941, gebeurde er dan ook niets.

Maar toen waren we toe aan het tweede bedrijf. Een simpel berichtje van de Wehrmacht: het hele gebouw (behalve de kapel en het paviljoen St. Vincentius, moesten worden ontruimd, dat wil zeggen alles moest erin blijven, alleen de patiënten moesten eruit. In Bakkum stonden gebouwen van de vakantiekolonie “St. Antonius, Eendracht en Unie” en daarin mochten we dan wel onze intrek nemen.

In de vakantiekolonie hadden Duitsers vertoefd, dus het was er “uiteraard” een bende. Grondige schoonmaak was een elementaire eis. Doch op 13 mei 1941 konden dan toch de verpleegden van St. Aloysius in hun nieuwe tehuis “Eendracht” terecht. Zij trokken er heen, te voet, omdat wandelen zo gezond is!

Zo kwam er op St. Aloysius plaats voor inwoners van St. Vincentius A. Een dag later gingen de verpleegden van St. Jozef, die voor het grootste deel daar al van Glorieux beland waren, deels lopend, deels per auto naar Bakkum en na de opruiming konden de patiënten van St. Vincentius B weer na St. Jozef met de overblijvende broeders.

Zo langzamerhand was de hele Stichting door elkaar geschud. Bovendien was er voor de 180 patiënten in de vakantie kolonies van alles ongeveer niets. De Stichting moest voor de ligging en kleding zorgen en zelfs trok elke middag een paard en wagen van de Stichting naar de kolonies om het middageten te brengen! De outillage van de kolonies was dus alles behalve voorbeeldig! Denk slechts aan de kleine en kleine kinderWC’tjes.

Ook de Weledele Eerwaarde heren Rectoren werden uit hun woningen gezet. De Rector zocht voorlopig zijn arbeidsveld in het nieuwe paviljoen te Bakkum en de Conrector bleef op de Stichting.


Nog meer opeengedrongen en door de laatste evacuaties nog meer gedesorganiseerd gingen we de nieuwe periode in, ons vleiend met hoop dat we nu toch wel het dieptepunt van ontruiming en verhuizing zouden gehad hebben. Trouwens, zó kon het niet lang meer duren, ‘t zou wel spoedig met de moffen gedaan zijn. Er gebeurde inderdaad gedurende bijna een jaar niets. Alleen werden in de nacht van 17 oktober 1941 vier brisantbommen gedeponeerd in de nabijheid van het paviljoen St. Paulus. Er waren geen slachtoffers, doch er werd een grote ravage aangericht. Dat was dan het enige onregelmatige in het onregelmatige, doch steeds meer aanpassende leven op de Stichting.

Totdat …… op 8 juni 1942 weer een evacuatie. Het Provinciaal Ziekenhuis werd gevorderd en dat betekende voor de patiënten in het nieuwe paviljoen weer verhuizen. Zij gingen nu naar de psychiatrische inrichting “Voorburg” te Vught, dat daardoor 153 verpleegden rijker werd. Maar ook de vakantiekolonies moesten leeg. Wat moest men beginnen met de patiënten die hier sinds begin mei 1941 aardig op hun gemak geraakt waren en die elke dag trouw naar de eetwagen van de Stichting uitkeken?

Tijdens de oorlog is op het terrein van de St. Willibrordusstichting een zwembad gekomen. Het buitenbad is tot ver na de oorlog in gebruik geweest. Dr. Suchier, chef-arts van het Marine-Lazarett, poseert met een bediende voor de toegang naar het door de Duitsers aangelegde zwembad in 1941.

En dan, op 30 november 1942 de boodschap van de “Almachtige Wehrmacht” alle verpleegden van de “St. Willibrordusstichting” moesten geëvacueerd worden! En drie weken later vond het merkwaardigste transport plaats, dat waarschijnlijk in Nederland gezien is. Eerst werden alle benodigdheden voor de verpleging in Vught naar het schip gesleept, dat vanaf het Noordhollands Kanaal naar Den Bosch voer.

Nieuwjaar 1943 namen de Duitsers de keuken in beslag. Dit was een grotere ramp dan men op het eerste gezicht vermoedt. Wij moesten ons op primitieve wijze installeren in de broodkamer bij de bakkerij.

St. Aloysius had had gedurende drie maanden een zeer gemengde bevolking. Er lagen reeds zieke soldaten en er woonden nog andere personen, maar toen kwamen daar nog bij de Eerwaarde Zusters van Heiloo die in begin april uit hun klooster moesten evacueren.

In de beruchte hongerperiode werden steeds 20 á 30 personen, die te voet met allerlei vehikels de Noord in trokken, om te zien of daar nog wat te halen viel voor hun nijpende magen, geherbergd. Een eerste vereiste voor deze trekkers, was de voetverzorging, die dan ook druk plaatsvond. Maar een tweede niet minder voornaam punt was deze mensen iets te eten te geven. Ook daarvoor werd gezorgd. Op manieren, waarop men in normale tijd absoluut niet gekomen zou zijn, werd voedsel georganiseerd uit de Duitse Keuken!

Naast onderdak voor de mensen die onderweg waren op zoek naar voedsel, was er ook onderdak voor onderduikers. In de kelder sliepen verscheidene mensen die zich niet op straat konden vertonen in verband met de arbeidsinzet. Enkele broeders deden mee met het verzet. Ook is geprobeerd de zender van Gewest XI van de Binnenlandse Strijdkrachten op het terrein te installeren, maar de Nederlandse leiding van de Stichting vond dit te riskant. De zender is daarop in Alkmaar terecht gekomen; het St. Elisabethziekenhuis.

Hoe langer hoe strenger deden de gevolgen van de oorlog zich op de Stichting voelen: het staken van de elektrische stroom maakte het onmogelijk de was te doen en kaarsen en vetpotjes moesten een weinig licht produceren.

‘t Ging al lang niet goed meer met de Duitsers; zelfs de “VersenkungsNachrichten”, die altijd met veel tamtam aangekondigd werden, werden bijna even zeldzaam als de Duitse vliegtuigen en …… als behoorlijk voedsel. We dachten allemaal: “het is zo gebeurd” en hebben sarcastisch staan glimlachen, toen bij de Broederskeuken door de Duitsers een noodpomp geslagen werd. Want geen stroom geen water. Die noodpomp heeft echter langer gefunctioneerd dan ons lief was en dan we hadden kunnen vermoeden!

En dan, midden in de lente, op een dag en in een maand die wij bijzonder toegewijd zijn aan Regina Pacis, op 5 mei 1945, wordt ook te Heiloo de Nederlandsche vlag gehesen, de vlag die te midden van stromen bloeds, het lichtend voorbeeld der vrijheid is gebleven. De gehate hakenkreuz-vlag wordt definitief neergehaald.

Reeds op 23 juni 1945 gaat een eerste groep van 30 patiënten naar Heiloo om daar de nodige voorbereidingen te treffen: schoonmaken etc. En op 1 juli volgde een tweede groep. De eerste groep bracht tevens de meubelen en andere goederen weer mee naar Heiloo.

Intussen hebben de Canadezen en Engelsen om beurten de wacht betrokken bij het Marine-Lazarett. Van overal werden de zieke en invalide Duitsers naar hier gebracht om na keuring verder gezonden te worden. En eindelijk, op 9 juni 1946 vertrokken de laatste Duitsers en is aan de bijna vijfjarige bezetting een einde gekomen. Reeds de dag daarna werden het hoofdgebouw en de paviljoens vrijgegeven. De volksverhuizing kon beginnen. Ze konden terugkomen de patiënten, die noodgedwongen van het kastje naar de muur gezonden waren. Ze konden zich weer installeren, de Broeders, die door al dat verhuizen ook geweldig gehandicapt waren. De medische staf kon het werk, dat zo bruut onderbroken was weer voortzetten.

Er was werkelijk reden om feest te vieren! Op 28 augustus vierden de verpleegden en de verplegenden, kortom de gehele “St. Willibrordusstichting” op sobere wijze de bevrijdingsfeest in het feestgebouw en op het feestterrein, waarop de Duitsers ruim vijf jaar vroeger met zoveel bravoure en zelfoverschatting hun glanzende wapens hadden opgesteld.

Na de oorlog bleek dat de stichting geen blijvend nadeel had ondervonden van de bezetting. “De gebouwen zijn nog allen in tact en behoorlijk onderhouden”, werd na de oorlog in de bestuursnotulen opgetekend. De Duitsers hadden ook enkele positieve sporen achtergelaten. Zij hadden ervoor gezorgd dat er in 1941 een zwembad werd aangelegd. En met het deel van het geld dat de Duitsers betaalden voor het gebruik van de gebouwen, kon een gedeelte van de hypotheek worden afgelost.


Bron: Verhalenkamer Willibrordus ; Heiloo een dorp in oorlogstijd ; Een bron van zorg en goede werken