Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.
Leo Vroman (1915-2014)
Ik denk dat het oorlog is, veel mensen lopen naar de Platte Stenenbrug en kijken omhoog naar de hordes vliegtuigen die over komen. Mijn jeugdjaren zijn begonnen, de oorlog ook. Opoe dood in 1940 en ik vijf jaar.
Ik ben op de kleuterschool geweest op de Oudegracht bij Juffrouw Guus en Zuster Bavo. Die kleuterschool heb ik leuke herinneringen aan. Op het schoolplein waren grote houten hobbelpaarden waar je met z’n achten op kon zitten. Ze hadden ijzeren beslag en dan hobbelde je zo hoog je kon, en dat ging van “rits rats” en je sloeg bijna over de kop, maar dat was spannend. Ook waren er fornuisjes en potten en pannen, poppenwiegjes enz. Een heerlijke school. Dat mooie speelgoed hadden we thuis niet, ik speelde daar vader en moedertje zoals dat toen heette dat het een lieve lust was. Ook ben ik nog een tijdje op de Korenlaan School geweest, alles wat ik daar nog van weet is dat het schoolplein aan het water lag en daar muren van glas waren.
Bominslagen op Seglis 15 januari 1942.
Bron: Regionaal Archief Alkmaar - FO1006941We gingen vaak naar Egmond aan Zee en hadden daar een tent. Ik zat bij mijn vader voorop de fiets en reden langs de ruïnes van Egmond aan den Hoef. Vader zei dan altijd “Lientje kijk, zie je die grote karpers” en ik zag ze ook. Nu weet ik niet of ze ook er ook echt waren, want in latere jaren vond ik het jammer dat ik er nooit vissen meer zag. Maar mijn vader hield van visserslatijn. Als wij op het strand zaten en de zon ging onder, zei hij “Lientje nou moet je goed luisteren, als de zon in het water gaat hoor je het sissen”. Hij zei ook dat het water dan warm werd. Ook kon hij leuk goochelen, dan haalde hij zijn duim van zijn hand en plakte hem er dan weer aan. Dat is een beetje een familie trucje geworden. Fotograferen deed mijn vader ook, dat heb ik wel van hem geërfd. Toendertijd een dure hobby, zonder werk weinig geld en toch zoiets doen, daar hadden ze vaak ruzie over. Hij kon ook geweldig mondorgel spelen. Als hij even werk had en geld had gevangen, dan bracht hij een grote taart mee en dacht er niet aan dat het gezin nog andere dingen nodig had.
15 januari 1942 vielen er bommen op het Zeglis en de Oudegracht. We schrokken ons wild en dachten dat de oorlog nu echt was begonnen. Maar gelukkig bleef het daarbij en het bleek om afgeweken Engelse bommen te gaan.
Daarna moesten wij alle ramen met plakband plakken om te voorkomen dat als er weer gebombardeerd werd de ramen niet stuk naar binnen zouden vliegen, gewoon uit voorzorg. Verduisteren deden we ook al. Alles moest potdicht gemaakt worden, zodat de Engelse piloten geen richting konden vinden beneden als ze over Nederland vlogen om naar Duitsland te gaan om te bombarderen. Nederland leefde vooral in de winter in totale duisternis! Ik meen mij nog te herinneren dat er mensen per ongeluk in ‘t donker de Oudegracht in liepen en verdronken toen ze in de duisternis niet de wallekant op konden klauteren en niets konden vinden.
Zo werd het april 1942. Mijn moeder hysterisch en in dikke tranen; onze vader was weggelopen met Wina. We begrepen er niets van want Tante Wina was toch een vriendin van Tante Rie, de zus van mijn vader, die deed toch zoiets niet? Maar vader kwam niet meer terug. Er brak een ellendige tijd aan, moeder was in verwachting van haar 4e kind midden in de oorlog. Augustus 1942 werd m’n broertje Guus geboren.
Moeder had alles toch voor elkaar, ik weet het nog, het kleine broertje in een groot roze ledikant met een satijnen hemel met ruitjes. Ze werd veel geholpen door buurman en buurvrouw Braak. Buurvrouw Braak ging met haar ‘s nachts de boer op om te kijken of er bij boeren een zakje bonen of tarwe te krijgen waren. Mijn vader had van zijn handel rollen en lappen stof achtergelaten, die kreeg hij niet terug en mijn moeder heeft veel van die lappen stof geruild voor eten, van alles: erwten, bonen, zout, suiker en niet te vergeten sigaretten. Zo zijn wij toch een redelijk tijdje doorgekomen. Jetty Braak, mijn buurmeisje en vriendinnetje was op de gym, bij “Turnlust” en ze vertelde mij erover, nou dat wilde ik ook graag, maar hoe ik ook zeurde ik mocht niet! Later hoorde ik dat ze de 35 cent die het kostte niet kon betalen. Alimentatie bestond toen niet. Zij kreeg van Maatschappelijk Hulpbetoon 11 gulden in de week en een pak zuurkool. Daar moest zij alles van doen, huur, gas, water, eten voor vier kinderen en haarzelf.
Toen werd het maart 1943 en de 9e zou mijn vader jarig zijn, wij mochten nooit meer naar hem toe, al gingen wij stiekem wel eens langs zijn huis (hij woonde met Wina in de St. Annastraat). Nou zei mijn moeder als je niet naar je vaders verjaardag ga, mag je naar de gymvereniging en zo weet ik dat ik op 9 maart 1943 op Turnlust gekomen ben en dat is nu 9 maart 2018 75 jaar geleden nog actief lid ook!
Stoomtram Bello tussen Bergen aan Zee en Bergen ind e 30-er jaren.
Bron: Regionaal Archief Alkmaar - FO 201116Er braken verschrikkelijk moeilijke tijden aan, op alle manieren moest je aan eten komen, zo kan ik mij nog herinneren dat we gehoord hadden dat een boer in Stompetoren erwten en bonen had, maar dan moest je er vroeg bij zijn, om vier uur in de nacht waren wij er al en er stond al een hele rij mensen. Zo hoorden wij ook dat er een boer in Koedijk wel eens flessen melk weggaf, nou moeder stuurde mij erop af. Ze vonden mij denk ik erg zielig, want ik mocht meer komen. Dan ging ik op een fiets, zonder zadel, er was een jute zak om de stang gedraaid en met anti-plof banden, een soort band die stuk was en zonder lucht om de wielen zat. En zo reed ik dan drie keer in de week over de Helderseweg, over die betonsegmenten, kedeng kedeng kedeng, zo’n ritme. Op den duur begon ik ze te tellen, dan was ik er eerder. Ik kreeg van de boer twee flessen melk mee. Die melk deed mijn moeder in een schaal dat bleef tot de volgende dag. De room die dan op de melk dreef deed ze in een fles. Wanneer deze voor ¾ vol was, schudde zij de fles tot er boter ontstond. Soms was er geen melk en dan moest ik het hele stuk met niets terug.
Zo is het ook nog geweest, dat het trammetje Bello, op weg van of naar Alkmaar en Bergen, langs kwam en de tram beschoten werd. Dan moest ik met mijn fiets in het gras gaan liggen tot de tram en het schieten voorbij was.
Tijdens de oorlog was de broer van mijn vader, Aart van Doorn, in het verzet. Wij hadden een bedstee en daar zat ome Aart met geheimzinnige radio’s te klooien. Als we soldaten door de straten hoorden marcheren, ging de tafel opzij, het vloerkleed omhoog, het luik open ome Art erin en alles weer op zijn plaats en afwachten maar. Gelukkig is er nooit iets gebeurd, maar ome Aart is aan het eind van de oorlog, 17 december 1944, wel door de Duitsers gefusilleerd en ligt op de erebegraafplaats van Bloemendaal begraven.
Hij is postuum gehuldigd in het stadhuis van Alkmaar.
Opa de Boer had in Bergen een tuintje, daar teelde hij tabaksbladeren waar bij de oogst bosjes van werden gemaakt. Die hingen bij ons in de Hekelstraat te drogen. Als de bladeren gortdroog waren moesten we knippen. Dan zaten we rondom de tafel en wij maar knippen, het moest heel fijn, tot de blaren in je handen kwamen. Moeder maakte van krantenpapier puntzakjes en ze had een weegschaaltje. Eén ons afwegen en puntzakjes vullen, er moest gerookt worden klandizie genoeg. Zo kwamen wij een heel eind door de oorlog, moeder was op dat gebied erg bij de hand. Zo kwam er ook vaak een partij suikerbieten die schoongemaakt en geraspt moesten worden. Weer rondom de tafel en bieten raspen tot je handen er zeer van deden en er een volle wasketel met bietenpulp was. Op een noodkacheltje in de huiskamer tot er uiteindelijk twee potjes bietenstroop waren. Van het restant pulp en wat meel bakte moeder dan Boffers, een soort pannenkoekje.
Aart van Doorn
Foto: Alkmaar 1940-1945, kroniek van de bezettingsjaren, J. van BaarAls het donker was en er geen stroom was, dan moesten wij om de beurt op een fiets om voor licht te zorgen. Ook was er een spinnenwiel en dan kregen, kopen dus, wij van iemand schapenwol en spon moeder garen. Dit garen werd tot strengen gemaakt, gewassen en daarna tot bollen wol gedraaid. Moeder breide vervolgens sokken, borstrokken en truien.
De kou daar heb ik nog het meeste last van gehad. We kregen eens met St. Nicolaas van onze vader, die drie straten verderop woonde, een kar en ook kadootjes. Moeder wilde het eerst niet en wilde kar en kadootjes in het Verdronkenoord kiepen. Maar door ons krijsen en huilen deed ze het toch maar niet en wat hebben wij een plezier van die kar gehad. Ze stuurde mij en mijn broer Freek met een hakbijl naar De Hout om hout te hakken en te sprokkelen. Het hout ging vers de kachel in. In het afgesneden kanaalvak lag een boot met planken waar mensen met planken vanaf kwamen. In een mum van tijd had ik ook zo’n stuk hout en ging er mee naar huis. Moeder vroeg “is er nog meer hout?” Ja, een boot vol. Waarop zij mij en mijn broers Freek en Joop erop af stuurde. Er waren geen planken meer maar wel een lange paal. Hoe het bestaat dat niemand dat gezien heeft is mij nu nog steeds een raadsel. Een hele boot vol hout in een mum van tijd leeggehaald en drie kinderen met zo’n grote paal, die eerst gezaagd moest worden voor die naar thuis binnen kon. Het lijkt fantasie, maar het is echt gebeurd.
Zicht op de hoek Noorderkade - Karnemelksbuurt. Links en in het midden gebouwen van de Verenigde brandstoffenhandel. Rechts (het witte gebouw) de motorenherstelplaats van A. van Ree. In het kanaal een schip met kolen van de V.B. Alkmaar.
Bron: Regionaal Archief Alkmaar FO 1012235Zo was er op de Kanaalkade een stootblok voor de van boven open wagons van de Verenigde Brandstoffenhandel. Wanneer briketten en kolen geladen waren geweest bleef er gruis op de bodem van de wagons liggen. Als het had gesneeuwd of geregend bevroor het natte gruis tot een harde koek.
Nou daar wist mijn moeder wel wat op en stuurde mij met een jutezak en bijl naar de wagon. Ik moest erin klauteren en hakte een zak vol bevroren kolengruis. Met de zak op mijn rug ging ik naar huis, wat ik niet wist dat er gesmolten gruis langs mijn benen liep en ik pikzwart was van achteren. Door het weinige licht thuis is dat niet gezien en ik zo het bed in. De volgende dag van school gestuurd met m’n zwarte achterkant.
Kleding, er was bijna niets meer te krijgen zeker niet in 1944-1945. Maar mijn moeder maakte van een paardendeken een lange broek voor mij. Zo’n paardendeken was een grijze ruwe lap met van boven een een paarse rand, die zat er dan onderaan de pijpen als versiering. Maar ik kreeg heel zere benen van die ruwe stof die zo schuurde.
Er was ook een manier om wat brandstof voor de kachel te vinden; bij het spooremplacement. Bij de Bergense spoorwegovergang lag het en je kon er kolen zeven, die daar gestort waren voor de locomotieven die toen met kolen werden gestookt. Het wemelde er van de volwassenen en kinderen die daar met een zeef gruis aan het zeven waren voor wat steenkool voor de kachel. Je werd overal op afgestuurd waar wat te halen was, ook bij het Leger des Heils op de Limmerhoek viel af en toe wel wat te halen en warm was het er. Zo was er ook Winterhulp; met kerst kon je in het stadhuis door een deur onder de trappen naar binnen. Je kreeg er een koek en warme waterchocolade, mooie kerstverhalen en propaganda over Duitsland.
Moeder had geen geld en onvoldoende eten. Tante Lena wist samen met St. Vincentius (maatschappelijk hulp) wel een kindertehuis in Amsterdam waar mijn broertjes Joop en Freek naar toe gingen.
De kou, luizen, vlooien, schurft, ijsbloemen op de ramen en bevroren damp op je deken. Geen eten, vliegtuigen die urenlang over kwamen. Akelige berichten van stiekeme luisteraars waar je niets van snapte. Vader weg in 1942, moeder alleen en in verwachting van de vierde.
Zo verliep mijn jeugd in de oorlog, als oudste van de kinderen, die veel regelde zo jong als ik toen was.